Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
14 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1964, was veroordeeld tot 16 jaren gevangenisstraf wegens gekwalificeerde doodslag op een alleenstaande, 72-jarige, mindervalide vrouw. De feiten van de zaak houden in dat de verdachte de vrouw vele malen met een mes heeft gestoken en haar heeft beroofd van haar waardevolle sieraden. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat H.K. ter Brake. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot cassatie, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president en de raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier S.P. Bakker.