ECLI:NL:HR:2017:2261

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
17/01242
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht in verzetprocedure bij boetebeschikking in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij opgelegde boete aan de belanghebbende. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank heeft dit verzet ongegrond verklaard zonder de belanghebbende te horen. De belanghebbende heeft in cassatie aangevoerd dat de Rechtbank niet had mogen overgaan tot ongegrondverklaring van het verzet zonder hem te horen, wat in strijd zou zijn met het vereiste van een behoorlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet heeft onderkend dat er een boete in geding was en dat zij derhalve niet heeft voldaan aan de hoorplicht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verwijst de zaak naar de Rechtbank Gelderland voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende in cassatie.

Uitspraak

8 september 2017
nr. 17/01242
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 24 februari 2017, nr. BRE 16/5250, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende over de periode 19 augustus 2014 tot en met 14 april 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld ter zake van een aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. Bij uitspraak van 25 november 2016 heeft de Rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het tegen de uitspraak van 25 november 2016 gedane verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord. Belanghebbende heeft niet verzocht om te worden gehoord omtrent het verzet.
2.2.
Het eerste middel houdt in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder hem daarover te horen.
2.3.1.
Blijkens het bij de Rechtbank ingediende beroepschrift ziet het beroep mede op de aan belanghebbende opgelegde boete. Dit brengt mee dat de Rechtbank had dienen te onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM aanleiding gaf belanghebbende ambtshalve uit te nodigen om op een zitting te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet (zie HR 3 juni 2016, nr. 15/05416, ECLI:NL:HR:2016:1028, BNB 2016/176).
2.3.2.
Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank het hiervoor in 2.3.1 bedoelde onderzoek heeft verricht bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord, berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt. Het eerste middel slaagt in zoverre.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Het tweede middel behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Gelderland ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.