Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
14 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2013. De dagvaarding was op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte betekend. De verdachte heeft echter pas op 21 januari 2014 hoger beroep ingesteld, wat volgens het Hof te laat was, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de oproeping in de onderhavige zaak niet op de juiste wijze was betekend, aangezien de oproeping na vergeefse aanbieding op het adres van de verdachte aan de griffier was uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in persoon was betekend, wat betekent dat het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had hoeven worden ingesteld.
De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.