ECLI:NL:HR:2017:230

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/02937
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens betekening in persoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2013. De dagvaarding was op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte betekend. De verdachte heeft echter pas op 21 januari 2014 hoger beroep ingesteld, wat volgens het Hof te laat was, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de oproeping in de onderhavige zaak niet op de juiste wijze was betekend, aangezien de oproeping na vergeefse aanbieding op het adres van de verdachte aan de griffier was uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in persoon was betekend, wat betekent dat het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had hoeven worden ingesteld.

De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02937
LBS/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2015, nummer 23/000236-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel keert zich tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep.
2.2.1.
Het bestreden arrest houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-160940-12
(...)
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard (de Hoge Raad begrijpt: opgeroepen) om op 28 mei 2013 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De dagvaarding (de Hoge Raad begrijpt: de oproeping) is op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte betekend.
De verdachte is op 28 mei 2013 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 21 januari 2014."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld.
2.3.
Ingevolge art. 408, eerste lid aanhef en onder a, Sv moet het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien de dagvaarding - waaronder in voorkomende gevallen mede wordt verstaan de oproeping - om op de terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend.
2.4.1.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv gezonden stukken van het geding bevindt zich het dubbel van de oproeping van de verdachte in de onderhavige zaak met parketnummer 15-160940-12 om op 28 mei 2013 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Noord-Holland. Aan voormeld dubbel van de oproeping is een akte van uitreiking gehecht, inhoudende - kort weergegeven - dat de oproeping op 2 mei 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres van de verdachte met achterlating van een bericht van aankomst in de zin van art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv en dat zij op 10 mei 2013 is teruggezonden aan de afzender.
2.4.2.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte van uitreiking behorend bij een oproeping van de verdachte in een andere zaak met parketnummer 15-003875-13 om - eveneens - op 28 mei 2013 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Noord-Holland. Deze akte houdt - kort weergegeven - in dat de oproeping op 11 mei 2013 is uitgereikt aan de verdachte in persoon.
2.4.3.
Bij de onder 2.4.2 vermelde akte in de zaak met parketnummer 15-003875-13 is voorts gevoegd een "afhaalbericht" in de zaak met parketnummer 15-160940-12.
2.5.
Gelet op de inhoud van de stukken, zoals onder 2.4 weergegeven, is het oordeel van het Hof dat de oproeping om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg in de onderhavige zaak aan de verdachte in persoon is betekend, zodat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, niet zonder meer begrijpelijk.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.