ECLI:NL:HR:2017:2327

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
14/06199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties van een directeur van een Belgische rechtspersoon inzake niet toegestane bestrijdingsmiddelen

In deze zaak gaat het om de vervolging van de directeur van een Belgische rechtspersoon, die als feitelijk leidinggever wordt aangemerkt voor de invoer en aflevering van in Nederland niet toegestane bestrijdingsmiddelen, zoals geregeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad na een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar de verdachte in eerste instantie werd veroordeeld. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.L. Baar, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De overige middelen die door de verdachte zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond aanwezig is waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd, met uitzondering van de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de geldboete verminderd naar € 9.500,-, subsidiair 82 dagen hechtenis, met behoud van de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

12 september 2017
Strafkamer
nr. S 14/06199 E
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 24 november 2014, nummer 20/001698-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het zesde middel

2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze € 9.500,-, subsidiair 82 dagen hechtenis, bedragen, waarvan € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 september 2017.