In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 17/02549. Het beroep was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 april 2017, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het beroep onbevoegdelijk was ingesteld. Dit was het gevolg van het feit dat de indiener van het beroepschrift niet had voldaan aan een verzoek van de griffier om een bewijsstuk van de aan hem verstrekte volmacht of een verklaring van degene namens wie hij het beroep had ingesteld. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De waarnemend griffier F. Treuren was ook aanwezig tijdens de uitspraak.