Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
Op 19 september 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/00841. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 december 2015 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een strafzaak waarin het medeplegen van discriminatie in de uitoefening van beroep aan de orde was, specifiek met betrekking tot de toepassing van de zogenaamde 'allochtonentaks' in een discotheek. De advocaat van de verdachte, M.A.M. Pijnenburg, heeft een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is een belangrijke uitspraak in het kader van discriminatie in de uitoefening van beroep en de toepassing van relevante wetgeving.