Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
B, Rotterdam;
A, Rotterdam, vervolgens op 2 juli 2015 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en op 2 juli 2015 een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het adres [a-straat] 157
A, Rotterdam;
A, Rotterdam bekend is als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met als datum registratie 23 juni 2015.
Ate Rotterdam is vermeld als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats met als datum van registratie 23 juni 2015, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het door de verdachte - die noch ten tijde van het instellen van hoger beroep noch ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding in de BRP was ingeschreven - bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres [a-straat] 157
Bte Rotterdam niet meer behoefde te worden aangemerkt als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, nu het was achterhaald door een latere opgave, die door het Hof kennelijk is opgevat als door de verdachte zelf gedaan, hetgeen - mede gelet op HR 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:27, NJ 2017/44 - niet onbegrijpelijk is, te weten door de opgave van voormeld adres [a-straat] 157
Ate Rotterdam. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.Beslissing
19 september 2017.