ECLI:NL:HR:2017:246

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
16/05238
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens gewapende overval en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage. De aanvraagster was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden voor diefstal met geweld, maar heeft geen hoger beroep ingesteld. Drie medeverdachten, die wel in hoger beroep gingen, zijn vrijgesproken door het Hof. De aanvraagster stelde dat de aangeefster in hoger beroep mogelijk een andere verklaring had afgelegd, wat volgens haar een nieuw gegeven zou zijn dat de herziening rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat de aangeefster mogelijk anders had verklaard, niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven in de zin van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De overwegingen van het Hof boden geen indicatie dat deze verklaring van invloed zou zijn geweest op de uitspraak.

Daarnaast deed de aanvraagster een beroep op een anonieme brief van een nicht van de aangeefster, waarin werd gesuggereerd dat de overval geënsceneerd was. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van deze brief onvoldoende onderbouwd en controleerbaar was, en dat de bewering dat de overval geënsceneerd zou zijn, geen nieuw gegeven opleverde. Het verweer dat de overval geënsceneerd was, was immers al eerder door de Rechtbank behandeld en verworpen. Gezien deze overwegingen concludeerde de Hoge Raad dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/05238 H
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 29 januari 2008, nummer 09/900698-07, ingediend door T. Lucas, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijkomende beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Blijkens de stukken van het geding heeft de aanvraagster afgezien van het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank, doch zijn haar drie medeverdachten, die wel hoger beroep hadden ingesteld, alsnog door het Hof van de tenlastegelegde overval vrijgesproken. Het Hof heeft daartoe telkens het volgende overwogen:
"Hoewel voldoende wettig bewijs voorhanden is, heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte schuldig bevonden kan worden aan hetgeen onder 1 ten laste is gelegd. De zich in het dossier bevindende verklaringen van zowel de aangeefster als de getuigen, de verdachte en zijn medeverdachten zijn daartoe te uiteenlopend en op vitale onderdelen onderling tegenstrijdig."
3.3.1.
Het onderzoek van de zaak zou volgens de aanvraagster hebben geleid tot vrijspraak indien de Rechtbank bekend was geweest met de - niet bij de aanvraag gevoegde - inhoud van een ten overstaan van het Hof in de zaken van de medeverdachten afgelegde verklaring van de aangeefster [betrokkene]. Daartoe voert zij aan dat zij van een medeverdachte heeft vernomen dat de aangeefster [betrokkene] toen "een andersluidende verklaring" heeft afgelegd en dat die verklaring daarom "ontegenzeggelijk" aan de beslissing van het Hof tot vrijspraak van haar medeverdachten heeft bijgedragen.
De enkele omstandigheid dat de aangeefster in het kader van de in hoger beroep gevoerde strafprocedures tegen medeverdachten mogelijk anders heeft verklaard dan in eerste aanleg, kan niet worden aangemerkt als een nieuw gegeven in de zin van voornoemde bepaling. De overweging van het Hof biedt daartoe geen enkele indicatie. Hoe die verklaring luidde staat bovendien niet vast, terwijl de aanvraagster omtrent de inhoud van die verklaring ook niet over eigen wetenschap beschikt.
3.3.2.
De aanvraagster doet voorts een beroep op een - in de aanvraag weergegeven - anonieme brief, afkomstig van een "nicht" van de aangeefster, waaruit valt af te leiden dat de overval door de aangeefster is geënsceneerd, zodat de wederrechtelijkheid aan de gedraging van de aanvraagster ontbreekt.
Ook deze brief kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Daartoe is de juistheid van de inhoud van de brief onvoldoende onderbouwd en controleerbaar. Bovendien kan niet worden gezegd dat de enkele bewering dat van een geënsceneerde overval sprake was, een nieuw gegeven oplevert. Het verweer dat de overval zou zijn geënsceneerd was immers ook reeds bij de Rechtbank gevoerd en is door de Rechtbank gemotiveerd verworpen.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.