Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 23 maart 2016 werd gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1961, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat P.M. Breukink. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 26 september 2017 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij de uitspraak van het Gerechtshof werd bekrachtigd. De zaak betreft belangrijke juridische vragen rondom profijtontneming en witwassen, en de rol van de ontnemingsrechter in deze context. De Hoge Raad benadrukt dat de ontnemingsrechter moet uitgaan van een veroordeling in de hoofdzaak en dat verweer in de ontnemingsprocedure thuishoort in de hoofdzaak. Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.