Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 januari 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974. De verdachte was aangeklaagd voor rijden onder invloed van alcohol, zoals geregeld in artikel 8.2 aanhef onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast was er een ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte, omdat hij geen gehoor had gegeven aan een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om onderzoek te doen naar zijn rijgeschiktheid. Dit onderzoek zou kunnen resulteren in deelname aan het alcoholslotprogramma. De zaak roept vragen op over de samenloop van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke trajecten en de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk kan worden verklaard in zijn vervolging op grond van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft op 26 september 2017 geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de enkele mogelijkheid van een latere oplegging van deelname aan het alcoholslotprogramma niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM in zijn vervolging. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De beslissing van de Hoge Raad is genomen zonder nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.