ECLI:NL:HR:2017:2487

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
15/05030
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en verkoop van harddrugs met betrekking tot de hoogte van de betalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2015, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1976, heeft zich tot de Hoge Raad gewend met de hulp van zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen van cassatie.

Het eerste middel betrof de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, waarbij gesteld werd dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 1.588.976,57. Het tweede middel, dat betrekking had op de verwerping van het verweer over het winstpercentage van de verkoopprijs van de verdovende middelen, werd door de Hoge Raad niet gegrond verklaard.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De nieuwe hoogte van het te betalen bedrag werd vastgesteld op € 1.583.976,-. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2017 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

26 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/05030 P
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2015, nummer 20/003893-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond
.Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 1.588.976,57.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 1.583.976,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 september 2017.