ECLI:NL:HR:2017:2498

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
15/05456
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door klaagster, geboren in 1936. Het beroep was gericht tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2015, waarin een klaagschrift was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betrof een beslag ex artikel 94a Sv op een geldbedrag van € 105.000,- dat onder de zoon van klaagster was gelegd in het kader van een ontnemingszaak tegen hem. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door klaagster waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat klaagster, als derde niet-beslagene, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Bovendien waren de klachten niet zodanig dat zij tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

26 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/05456 B
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 november 2015, nummer AVNR 1392-15, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren op [geboortedatum] 1936.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 september 2017.