ECLI:NL:HR:2017:2550

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
17/02537
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbeperking voor kosten van werkruimte in woning bij uitbreiding bestaande woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten voor een werkruimte in de woning. De belanghebbende had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld, nadat het Hof op 26 april 2017 had geoordeeld over de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012. De belanghebbende stelde dat de aftrekbeperking voor kosten van een werkruimte niet van toepassing was, omdat de werkruimte was gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze opvatting geen steun vond in de wetgeving, specifiek in artikel 3.16, lid 1, van de Wet IB 2001, noch in de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de belanghebbende niet konden leiden tot cassatie, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Uitspraak

6 oktober 2017
nr. 17/02537
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 april 2017, nr. BK‑16/00595, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/5445) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Aan de middelen 1 en 3 ligt mede ten grondslag de opvatting dat de in artikel 3.16, lid 1, van de Wet IB 2001 voorziene aftrekbeperking voor kosten en lasten die verband houden met een werkruimte niet geldt ingeval met het oog op het verwerven van inkomsten een werkruimte wordt gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning. Deze opvatting vindt evenwel geen steun in de tekst van artikel 3.16, lid 1, van de Wet IB 2001 noch in de totstandkomingsgeschiedenis daarvan. De middelen falen in zoverre.
2.2.
De middelen voor het overige kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.