Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 21 april 2017, nr. 14/5936 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet, waarbij de belanghebbende niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft betaald. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 29 juni 2017 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. Op 2 augustus 2017 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 30 augustus 2017, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. De brief die op 5 september 2017 is ingekomen, werd als te laat beschouwd en buiten beschouwing gelaten. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft bepaald dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 aan hem zal worden teruggegeven.