ECLI:NL:HR:2017:26

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
15/02799
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een politiecel door urineren en de uitleg van 'onbruikbaar maken' in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een politiecel door te urineren op de vloer. Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen de politiecel tijdelijk onbruikbaar had gemaakt, wat volgens artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht als vernieling kan worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de uitleg van de term 'onbruikbaar maken' zoals eerder vastgesteld in ECLI:NL:HR:1998:AD2883. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik vereiste wijze kon worden gebruikt, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verdachte faalt en verwerpt het beroep.

De zaak is van belang voor de uitleg van de term 'onbruikbaar maken' in het strafrecht, en bevestigt dat ook tijdelijke onbruikbaarheid onder de reikwijdte van artikel 350 Sr valt. De uitspraak benadrukt dat de omstandigheden waaronder de politiecel onbruikbaar werd gemaakt, voldoende zijn om te spreken van vernieling in de zin van het strafrecht.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02799
MD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juni 2015, nummer 22/002894-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van het "onbruikbaar maken" van een politiecel als bedoeld in art. 350 Sr.
2.2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter met aanvulling van gronden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging. In dat vonnis is ten laste van de verdachte, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezenverklaard dat hij:
"op 5 januari 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel toebehorende aan Politie Haaglanden onbruikbaar [heeft] gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk te urineren op de grond van die politiecel."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"4.1 het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, nr. PL 1524-2014003274-1, als bijlage gevoegd bij het onder 4. genoemde proces-verbaal, d.d. 5 januari 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 131 – 132), inhoudende (naar de Hoge Raad begrijpt) als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar;
Op 5 januari 2014 te 's-Gravenhage ging ik naar [verdachte] toe ter controle van de verdachte. Ik zag toen ik de deur van de cel van politie Haaglanden open deed dat er een substantie op de grond lag waarvan ik direct vermoedde dat het urine was. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat wij hem als een hond behandelden en dat hij daarom ook als een hond ging pissen. Ik heb aan [verdachte] gevraagd of hij de urine op wilde ruimen, maar [verdachte] weigerde medewerking te verlenen.
4.2
het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL 1524-20140013274-3, als bijlage gevoegd bij het onder 4. genoemde proces-verbaal, d.d. 5 januari 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 135), inhoudende (naar de Hoge Raad begrijpt) als verklaring van de verdachte;
Ik zei als jullie mij als een hond behandelen dan gedraag ik me ook als een hond. Daarom ging ik ook als een hond plassen."
2.2.3.
De Politierechter heeft onder het kopje "nadere bewijsoverweging" voorts het volgende overwogen:
"Door te urineren op de vloer van een politiecel, kan deze vanaf dat moment totdat er is schoongemaakt niet worden gebruikt. Naar het oordeel van de politierechter valt ook een dergelijk tijdelijk onbruikbaar maken onder vernieling als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht."
2.3.
Art. 350, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.4.
De in de tenlastelegging en bewezenverklaring gebruikte term 'onbruikbaar' is aldaar kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 350, eerste lid, Sr. Van onbruikbaar maken in de zin van art. 350, eerste lid, Sr is sprake als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het is bestemd. Daaraan behoeft niet af te doen dat de onbruikbaarmaking van beperkte duur is en herstel in het gebruik zonder noemenswaardige kosten of inspanning mogelijk is (vgl. HR 19 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2883, NJ 1998/857).
2.5.
Blijkens de hierboven onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte door te urineren in een politiecel, die politiecel "onbruikbaar" heeft gemaakt in de zin van art. 350 Sr. Dat oordeel, waarin als vaststelling van de rechter ligt besloten dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.