Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een politiecel door te urineren op de vloer. Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen de politiecel tijdelijk onbruikbaar had gemaakt, wat volgens artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht als vernieling kan worden gekwalificeerd.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de uitleg van de term 'onbruikbaar maken' zoals eerder vastgesteld in ECLI:NL:HR:1998:AD2883. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik vereiste wijze kon worden gebruikt, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verdachte faalt en verwerpt het beroep.
De zaak is van belang voor de uitleg van de term 'onbruikbaar maken' in het strafrecht, en bevestigt dat ook tijdelijke onbruikbaarheid onder de reikwijdte van artikel 350 Sr valt. De uitspraak benadrukt dat de omstandigheden waaronder de politiecel onbruikbaar werd gemaakt, voldoende zijn om te spreken van vernieling in de zin van het strafrecht.