ECLI:NL:HR:2017:2645

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
16/03853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verwerping beroep op noodweer(exces) bij poging doodslag

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) na een incident met de aangever, waarbij hij met een mes heeft gestoken. Het Hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen, omdat de gedragingen van de aangever, die boos werd en de verdachte bij zijn jas vastpakte, niet als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding werden beschouwd. Het Hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte over de agressie van de aangever niet aannemelijk waren en geen steun vonden in het dossier. De Hoge Raad bevestigt de verwerping van het beroep op noodweer(exces) en oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld. De verwerping is niet gegrond op met het bewijsmateriaal tegenstrijdige vaststellingen, en het oordeel van het Hof is toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/03853
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2016, nummer 23/003839-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J. Kuijper en B.A.C. van Tuinen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de verwerping van het beroep op noodweer(exces). Daartoe wordt in de toelichting op het middel onder meer aangevoerd dat de door het Hof vastgestelde gedragingen van de aangever ten opzichte van de verdachte strijdig zijn met het aan de bewezenverklaring ten grondslag gelegde bewijsmateriaal, in het bijzonder met de als bewijsmiddel 2 opgenomen verklaring van de verdachte.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 januari 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borst en buik van die [slachtoffer] heeft gestoken."
2.3.1
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de in de aanvulling op het verkort arrest door het Hof uit het vonnis waarvan beroep overgenomen bewijsmiddel 2. Dit vonnis, waarin de Rechtbank op de voet van art. 359, derde lid laatste volzin, Sv heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, houdt als bewijsmiddel 2 in:
"Het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2015006386 van 9 januari 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inhoudende de verklaring van [verdachte] (doorgenummerde blz. 66 tot en met 73)."
2.3.2.
Het Hof heeft voormeld proces-verbaal, in cassatie niet bestreden, aangemerkt als inhoudende een bekennende verklaring van de verdachte omtrent het tenlastegelegde feit. Voormeld proces-verbaal houdt voorts als verklaring van de verdachte in - zoals de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 3.5 het naar de kern heeft samengevat - dat hij door de aangever is vastgepakt, dat de aangever hem een kopstoot gaf en een lowkick op de bil en dat de aangever buiten stond met een mes en hem heeft gesneden.
2.4.
Het Hof heeft omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Het standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer. Omdat de verdachte plotseling werd aangevallen, bestond er voor hem geen reëel en redelijk alternatief om aan de aanval te ontkomen dan door zich te verdedigen. Er waren diverse messteken nodig om de aanval te beëindigen, aangezien de aangever de verdachte bleef vastgrijpen. Derhalve was de gekozen verdediging proportioneel.
Het standpunt van de advocaat generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld in een situatie van noodweer en dat het beroep op noodweer derhalve moet worden verworpen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, het hof zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
In het eerste verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de aangever boos op hem was geworden, hem heeft vastgepakt, hem een 'lowkick' op de linkerbil en een kopstoot heeft gegeven. In latere verhoren bij de politie heeft de verdachte nog verklaard dat:
- hij geen lucht kreeg toen aangever hem vastpakte;
- de aangever tegen hem heeft gezegd: "ik snij je strot open" en "I'll kill you";
- de verdachte tegen de aangever heeft gezegd: "laat me los, laat me los";
- de aangever hem een lowkick op de heup heeft gegeven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte aan deze verklaringen nog toegevoegd dat de aangever hem een maagstoot heeft gegeven, hem met zijn hoofd tegen een kozijn heeft geslagen en hem heeft getracht te wurgen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de aangever hem heeft vastgepakt, een lowkick op zijn linkerbil, een kopstoot en een maagstoot heeft gegeven. Daarnaast zou de aangever hebben getracht de verdachte te wurgen, waardoor de verdachte zijn leven aan zich voorbij zag trekken. Met zijn laatste krachten heeft hij zijn mes getrokken om zich te verdedigen.
Op 8 januari 2015 is de verdachte door een arts onderzocht. De arts heeft beschreven dat de verdachte een snijwond had op zijn linkerpols en rechterwijsvinger en dat de verdachte wat last had van zijn linkerbil; verder had de verdachte geen (subjectieve) klachten. De subjectieve klacht van de verdachte over zijn linkerbil paste volgens de arts bij een kneuzing, maar bij het palperen constateerde deze geen bijzonderheden. Afgezien van de twee snijwonden heeft de arts geen uitwendig letsel waargenomen op het lichaam van de verdachte.
Het hof constateert dat de mate van agressie die de aangever volgens de verdachte ten opzichte van hem zou hebben vertoond in de loop van de procedure - disproportioneel - is toegenomen, hetgeen de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte op dit punt niet ten goede komt. Het hof overweegt voorts dat de verklaringen van de verdachte over de ernstige geweldshandelingen tegen hem geen enkele steun vinden in de bevindingen van de arts die de verdachte op de dag van het tenlastegelegde heeft onderzocht: behoudens twee snijwonden heeft deze arts geen uitwendig letsel geconstateerd. Ook heeft de verdachte zelf geen andere subjectieve klachten aan de arts kenbaar gemaakt dan ‘wat last bil links’. Het hof is dan ook van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario geen steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Het hof gaat gelet op het voorgaande uit van de verklaring van de aangever, inhoudende dat hij boos werd op de verdachte, hem daarop bij zijn jas heeft vastgepakt en zijn stem heeft verheven. Deze gedragingen leveren naar het oordeel van het hof geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noopte tot verdediging. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte moest vrezen voor verdergaande agressie van de aangever. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de aangever en de verdachte lang met elkaar bevriend waren en, zoals de verdachte heeft verklaard, nooit eerder ruzie met elkaar hadden gehad.
Nu onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een beroep op noodweer rechtvaardigen, wordt het verweer door het hof verworpen. Ook is er geen overige omstandigheid gebleken die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
(...)
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat indien het hof het beroep op noodweer niet honoreert, de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer, kort gezegd inhoudende dat geen sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt derhalve verworpen."
2.5.
Het Hof heeft de verwerping van het door de verdediging gedaan beroep op noodweer(exces) erop gebaseerd dat, kort gezegd, de gedragingen van de aangever - erop neerkomende dat hij boos werd op de verdachte, hem daarop bij zijn jas heeft vastgepakt en zijn stem heeft verheven - geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte opleveren die noopte tot verdediging. Daarbij heeft het Hof blijkens zijn hiervoor in 2.4 weergegeven overwegingen geoordeeld dat het door de verdachte in zijn verklaringen geschetste scenario, in het bijzonder inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de aangever hem een lowkick en een kopstoot heeft gegeven en hij zich daartegen met een mes heeft verweerd, geen steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Het Hof heeft in dit verband overwogen dat en waarom andersluidende onderdelen van de verklaring van de verdachte omtrent de gedragingen van de aangever in het op de voet van art. 359, derde lid laatste volzin, Sv opgenomen bewijsmiddel 2 niet aannemelijk zijn geworden. Aldus is de verwerping van het beroep op noodweer(exces) niet gegrond op met het bewijsmateriaal tegenstrijdige vaststellingen als in de toelichting op het middel bedoeld.
Ook overigens geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is zijn oordeel niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2017.