ECLI:NL:HR:2017:2653

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
15/04856
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het voorschrift van art. 51 (oud) Sv in hoger beroep met betrekking tot de ontvangst van processtukken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1975, heeft een beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarbij hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De advocaat van de verdachte, J.M. Lintz, heeft in de cassatieschriftuur aangevoerd dat het voorschrift van artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering niet is nageleefd. Dit artikel vereist dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman wordt gezonden. De stukken tonen aan dat er een stelbrief is verzonden naar het Hof, maar er is geen bewijs dat deze brief daadwerkelijk door het Hof is ontvangen. Dit leidt tot het ernstige vermoeden dat de dagvaarding niet correct is afgehandeld, wat de geldigheid van de behandeling van de zaak in gevaar brengt.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken gevolgd, die heeft gepleit voor vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv van zo grote betekenis is dat dit de geldigheid van de behandeling van de zaak in de weg staat. De verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen tijdens de zitting in hoger beroep, wat de situatie verder compliceert.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/04856
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 maart 2014, nummer 22/003170-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd.
2.2.
Ter staving van deze klacht zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) een kopie van een brief van 19 juli 2013 van mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Deze brief houdt onder meer in:
"Geachte heer, mevrouw,
Hiermee stel ik mij als raadsman van [verdachte] (geboren [geboortedatum]-1975) in ondergenoemde zaak.
Ik verzoek u mij afschrift van alle processtukken te doen toekomen.
(...)
Zaaks- en cliëntgegevens
Cliënt
Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]-1975 te [geboorteplaats]
Vonnis waarvan beroep
Parketnummer : 09/091956-13
Instantie : Rechtbank 's-Gravenhage
Uitspraakdatum : 08 juli 2013"
(ii) een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 19 juli 2013 om 15:25 uur is verzonden naar het faxnummer van de administratie van het Hof.
2.3.
De hiervoor genoemde correspondentie bevindt zich niet bij de ingevolge het bepaalde in art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding.
2.4.
De inhoud van het hiervoor onder 2.2 sub 2 bedoelde stuk biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat de stelbrief wel ter administratie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Lintz is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffierS.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2017.