2.3Naar tussen partijen vaststaat, heeft Mijwo deze jaarrekening destijds in het kader van de onderhandelingen ter inzage gehad. Aan Mijwo moet worden toegegeven dat de stelselwijziging van de waarderingsgrondslag niet met zoveel woorden is betrokken op activering van huurdersbelangen. Maar zij spreekt wel van de inventaris en de inrichting van de filialen, waarbij het om de zogenaamde shop-in-shop formule ging. Anders dan Mijwo voorstaat, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zonder meer in te zien dat de ook elders in deze jaarrekening voorkomende terminologie “inventaris en inrichting van de filialen” erop zou duiden dat het hier alleen zou gaan om een samengesteld begrip voor inventaris. Daar wijst de terminologie niet op. Volgens Van Dale betekent inventaris: ergens aanwezige voorwerpen, goederen enz. kortom objecten, en betekent inrichting: het stofferen en meubileren alsmede interieur, dus bepaalde werkzaamheden en het resultaat ervan. Bij dit laatste gaat het dan meer om van de inventaris te onderscheiden materiële voorzieningen, verbouwingen en aanpassing die in de panden zijn aangebracht, zoals niet verwijderbare spoelkeukens, koelcellen, kaasstellingen, tegelwanden en tegelvloeren, plafonds etc., welke door natrekking uiteindelijk resulteren in aan de huurder toekomende vergoedingsrechten. Mijwo, bestuurd door financieel directeur en registeraccountant [betrokkene 4] , behoorde uit een en ander dan ook redelijkerwijs te begrijpen dat (de accountant van) [B] wat betreft de waarderingsgrondslag een stelselwijziging had doorgevoerd ten aanzien van de inrichting van de filialen, dat wil zeggen van de materiële investeringen, die aanleiding gaven tot een huurdersbelang in verband met de shop-in-shop formule, ook al was dit opgenomen onder de materiële vaste activa. Mijwo heeft overigens niet uiteengezet waarop het begrip “de inrichting van de filialen” anders zou duiden. Dat het alleen maar een verlenging van het begrip “inventaris” zou inhouden, ligt, zoals gezegd, terminologisch niet voor de hand. De conclusie moet dan ook zijn dat Gobelet en Ladimo in het bewijs van hun eerste alternatieve stelling zijn geslaagd, zodat de gestelde schending van een balansgarantie (voor een bedrag van € 452.419) niet is komen vast te staan. (…)”
Over de omvang van de schade heeft het hof in zijn eindarrest als volgt overwogen:
“2.10 De schadebegroting ziet er dan, met inachtneming van de kritiek van partijen over en weer, als volgt uit:
prognose boekwinst buitengewone bate ƒ 1.128.438
boekwaarde inventaris inclusief
huurdersbelang per ultimo 2000 ƒ 3.106.643
afschrijving 26 april 2001
ad 12,5 %: -/-
ƒ 123.414
ƒ 2.983.229
opbrengst inventaris -/-
ƒ 2.636.525
gerealiseerd boekverlies +
ƒ 346.704
schade ƒ 1.475.142.
Mijwo heeft deze schadepost in haar conclusie van antwoord in conventie gesteld op ƒ 1.120.430 (afgerond € 508.429). Haar vermeerderingen van eis op dit punt na haar memorie van grieven blijven op grond van de twee conclusie regel buiten beschouwing. De laatste hoofdsom is derhalve voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2001. Voor zover de opbrengst inventaris wegens vermindering afschrijving € 2.270.000 zou moeten bedragen (zie de overeenkomst [B] -Laurus, productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie), maakt dit voor de begrensde vordering geen verschil. (…)”
3.3.1Onderdeel 1 van het middel klaagt over de oordelen van het hof met betrekking tot het huurdersbelang (rov. 4.10 van het tussenarrest en rov. 2.3 van het eindarrest).
De klachten komen kort gezegd erop neer dat het oordeel over de bewijsopdracht onbegrijpelijk is nu vaststond dat sprake was van schending van de balansgarantie (onderdeel 1.3), dat niet valt in te zien waarom de aard of inhoud van de overeenkomst zou meebrengen dat Mijwo geen beroep kan doen op de verstrekte balansgarantie als Mijwo vóór de verkoop bekend was of behoorde te zijn met de onjuistheid van de gegarandeerde balans (onderdeel 1.4), dat het oordeel over de uitleg van de woorden ‘inventaris en inrichting’ in de toelichting op de jaarrekening 1999 onbegrijpelijk is (onderdeel 1.6a) en dat het oordeel dat Gobelet c.s. hun stelling hebben bewezen dat in de jaarrekening 1999 de huurdersbelangen voor het eerst zijn geactiveerd omdat toen een stelselwijziging is doorgevoerd, niet (mede) de conclusie kan dragen dat Mijwo wist of behoorde te weten dat ‘inventaris en inrichting’ mede (de actuele waarde van) het huurdersbelang omvatte, nu de stelselwijziging immers uitsluitend de maatstaf van de waardering betrof en niet de samenstelling van de post materiële vaste activa (onderdeel 1.6b).
3.3.2Het volgende wordt vooropgesteld. In rov. 4.10 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de post huurdersbelangen – die naar het oordeel van het hof in rov. 2.3 van zijn eindarrest de weerslag is van “materiële voorzieningen, verbouwingen en aanpassing die in panden zijn aangebracht (…), welke door natrekking uiteindelijk resulteren in aan de huurder toekomende vergoedingsrechten” – een immateriële balanspost is. Van dit oordeel is het hof in zijn eindarrest niet teruggekomen. Tegen dit oordeel is in cassatie niet opgekomen, zodat dit als uitgangspunt heeft te gelden.
3.3.3Mijwo heeft in feitelijke instanties betoogd dat in de waarde van de post inventaris ten onrechte een bedrag voor huurdersbelangen is begrepen en dat zij op een bedrag voor huurdersbelangen niet bedacht behoefde te zijn op de grond dat de post huurdersbelangen een immateriële balanspost betreft en art. 2:384 lid 1 (oud) BW eraan in de weg stond deze immateriële post aldus te waarderen. Het hof heeft in zijn tussenarrest (rov. 4.10) Mijwo in dit betoog gevolgd en Gobelet c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat uit de vóór de verkoop aan Mijwo overhandigde accountantsverklaring bij de jaarrekening 1999 blijkt van de stelselwijziging met activering van de huurdersbelangen.
Uit de jaarrekening 1999, die Gobelet c.s. bij akte na tussenarrest (als productie 18) hebben overgelegd, blijkt dat een stelselwijziging is doorgevoerd waarbij de inventaris en inrichting van de filialen met ingang van 31 december 1999 zijn gewaardeerd op actuele waarde. Tussen partijen staat vast dat Mijwo de jaarrekening 1999 in het kader van de onderhandelingen ter inzage heeft gehad.
3.3.4Het hof heeft in rov. 4.2 van zijn tussenarrest overwogen dat de stelling van Mijwo in de kern erop neerkomt dat zij niet heeft gekregen wat zij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. In rov. 4.10 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat Mijwo niet erop bedacht behoefde te zijn dat in de post inventaris tevens de actuele waarde van het huurdersbelang was opgenomen. Uit de bewijsopdracht die het hof Gobelet c.s. vervolgens heeft gegeven, volgt dat het hof van oordeel was dat dit anders zou zijn als Mijwo vóór de verkoop van de aandelen aan Mijwo al op de hoogte was van een stelselwijziging met activering van de huurdersbelangen. In dat geval gaat immers niet langer op dat Mijwo niet erop bedacht behoefde te zijn dat in de post inventaris niet tevens de actuele waarde van het huurdersbelang was opgenomen, zelfs niet als sprake zou zijn van strijd met art. 2:384 lid 1 (oud) BW. Het hof heeft geoordeeld dat die omstandigheid ertoe leidt dat de gestelde schending van de balansgarantie op dit punt niet is komen vast te staan. Het hof heeft bij de uitleg van de balansgarantie en het oordeel over schending daarvan, klaarblijkelijk ook acht geslagen op de feiten en omstandigheden die bij partijen over en weer bekend waren vóór de verkoop van de aandelen en die mede van belang waren voor het antwoord op de vraag wat Mijwo op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Dat is niet onbegrijpelijk. De onderdelen 1.3-1.4 zijn op grond van het voorgaande tevergeefs voorgesteld.
3.3.5Ook onderdeel 1.6a over de uitleg van de jaarrekening 1999, in rov. 2.3 van het eindarrest, is tevergeefs voorgesteld. Uit de jaarrekening 1999 blijkt dat een tweeledige aanduiding is gebruikt, te weten ‘inventaris en inrichting van de filialen’. Het hof heeft in rov. 2.3 van zijn eindarrest geoordeeld dat met ‘inrichting’ in dit verband is gedoeld op van de inventaris te onderscheiden materiële voorzieningen, verbouwingen en aanpassing die in de winkelfilialen zijn aangebracht en die door natrekking resulteren in aan de huurder toekomende vergoedingsrechten. Het heeft daarvoor aansluiting gezocht bij de betekenis van ‘inventaris’ en ‘inrichting’ in het normale spraakgebruik en betekenis toegekend aan het feit dat Mijwo niet heeft uiteengezet waarop het begrip ‘de inrichting van de filialen’ anders zou duiden, waarbij de uitleg dat het alleen zou gaan om een samengesteld begrip voor inventaris naar zijn oordeel terminologisch niet voor de hand ligt. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
3.3.6Het hof heeft in rov. 2.3 van zijn eindarrest voorts geoordeeld dat Mijwo, bestuurd door een financieel directeur/registeraccountant, uit een en ander redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat (de accountant van) [B] wat betreft de waarderingsgrondslag een stelselwijziging had doorgevoerd ten aanzien van de inrichting in de filialen, dat wil zeggen van de materiële investeringen die aanleiding gaven tot een huurdersbelang in verband met de shop-in-shop-formule, ook al was dit opgenomen onder de materiële vaste activa. Niet blijkt dat het hof heeft miskend dat de stelselwijziging uitsluitend de maatstaf van de waardering betrof en niet de samenstelling van de post materiële vaste activa. Het hof heeft uit het gebruik van de term ‘inrichting’ naast de term ‘inventaris’ in de toelichting op de stelselwijziging in de jaarrekening 1999 afgeleid dat duidelijk moet zijn geweest voor Mijwo dat de stelselwijziging niet alleen betrekking had op de inventaris, maar ook op de inrichting van de filialen en dat die stelselwijziging dus mede betrekking had op huurdersbelangen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Ook onderdeel 1.6b is dus tevergeefs voorgesteld.
3.3.7Uit het voorgaande volgt dat de klachten van onderdeel 1 falen.
3.4.1Onderdeel 2 klaagt over de oordelen van het hof met betrekking tot de aanspraak van Mijwo op het bedrag dat de gerealiseerde boekwinst is achtergebleven bij de in de prognose opgenomen boekwinst (rov. 4.13 van het tussenarrest en rov. 2.10 van het eindarrest).
Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof in zijn eindarrest ten onrechte niet (het equivalent in euro’s van) ƒ 1.475.142,-- heeft toegewezen, maar slechts ƒ 1.120.430,-- (€ 508.429,--), omdat het verschil volgens het hof op grond van de tweeconclusieregel buiten beschouwing diende te blijven. Het hof heeft aldus slechts de niet-gerealiseerde boekwinst (ƒ 1.120.430,--) toegewezen, maar niet het gerealiseerde boekverlies (ƒ 346.704,--).
Onderdeel 2.2 klaagt dat het in het dictum toegewezen bedrag van € 508.402,-- berust op een vergissing nu dit € 508.429,-- moet zijn als equivalent van ƒ 1.120.430,--.
3.4.2Het oordeel van het hof in rov. 2.10 van zijn eindarrest moet kennelijk aldus worden verstaan, dat het van de gevorderde schadevergoeding op grond van de tweeconclusieregel buiten beschouwing heeft gelaten (a) de post gerealiseerd boekverlies (ƒ 346.704,--) en (b) van de post niet-gerealiseerde boekwinst een verhoging van ƒ 1.120.430,-- naar ƒ 1.128.438,--. Het middel klaagt alleen met voldoende precisie over dit oordeel voor zover het post (a) betreft. Derhalve staat vast dat de schadevergoeding wegens niet-gerealiseerde boekwinst ƒ 1.120.430,-- bedraagt.
3.4.3Uit de gedingstukken (conclusie van dupliek in conventie/conclusie van repliek in reconventie onder 6) blijkt dat Mijwo al in eerste aanleg aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van schade wegens zowel niet-gerealiseerde boekwinst als gerealiseerd boekverlies. Het hof heeft dus ten onrechte op de gebezigde grond de hiervoor in 3.4.2 vermelde post (a) buiten beschouwing gelaten. Onderdeel 2.1 slaagt.
3.4.4Ook onderdeel 2.2 slaagt. Het in het dictum van het eindarrest toegewezen bedrag van € 508.402,-- berust op een vergissing. Het equivalent van ƒ 1.120.430,-- is € 508.429,--.