ECLI:NL:HR:2017:2852

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
16/04071
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van medeplegen van dubbele moord in drugsmilieu op Bonaire

In deze zaak gaat het om de uitlokking van medeplegen van dubbele moord op de slachtoffers A en B in het drugsmilieu van Bonaire. De verdachte, die in de drugswereld een hogere positie bekleedde, heeft zijn medeverdachten aangezet tot het plegen van deze moorden. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was dat niet alleen A, maar ook B aanwezig zou zijn bij de ontmoeting die door de uitvoerders van de moord was gepland. De verdachte heeft bedreigingen geuit die de kans op de moord op B aanzienlijk maakten. Het Hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de uitlokking van de moord op B, en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook A zou worden vermoord. De zaak is in cassatie gebracht, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De uitspraak van het Hof is bevestigd, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de aanleiding voor de moord, namelijk het kwijtraken van een partij cocaïne.

Uitspraak

14 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/04071 A
SBE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 28 juli 2016, nummer H 97/2015, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte de moord op [slachtoffer 1] opzettelijk heeft uitgelokt, zoals onder 1 is bewezenverklaard.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard:
"1. dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire (aan de [a-straat] ), tezamen en in vereniging opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven hebben beroofd door na kalm beraad en rustig overleg,
- met een revolver kogels op hem af te vuren, en
- (vervolgens) met een mes hem in de keel of hals te snijden tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden;
welk feit, hij, verdachte, in de periode van 1 december 2013 tot en met 23 januari 2014 op het eiland Bonaire opzettelijk heeft uitgelokt door bedreiging,
• door tegen [medeverdachte 3] - die vanwege een schuld door een drugstransactie al verplicht was voor verdachte te werken om zo die schuld terug te betalen en nadat hij, verdachte, had vernomen van [medeverdachte 3] dat zij ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) niet betaald hadden gekregen bij een drugstransactie met [slachtoffer 2] - te zeggen, dat zij ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) zaken hadden gedaan met [slachtoffer 2] , en dat [slachtoffer 2] de vijand is van verdachte en dat er vandaag wat zou gaan gebeuren en dat hij (verdachte) de kop van [medeverdachte 3] of die van [slachtoffer 2] eraf zou gaan trekken; en
• door tegen die [medeverdachte 3] te zeggen, dat er een ontmoeting geregeld moest worden met [slachtoffer 2] .
2. dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven hebben beroofd door na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver één kogel op hem af te vuren, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is komen te overlijden;
welk feit, hij, verdachte, in de periode van 1 december 2013 tot en met 23 januari 2014 op het eiland Bonaire opzettelijk heeft uitgelokt door bedreiging
• door tegen [medeverdachte 3] - die vanwege een schuld door een drugstransactie al verplicht was voor verdachte te werken om zo die schuld terug te betalen en nadat hij, verdachte, had vernomen van [medeverdachte 3] dat zij ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) niet betaald hadden gekregen bij een drugstransactie met [slachtoffer 2] - te zeggen, dat zij ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) zaken hadden gedaan met [slachtoffer 2] , en dat [slachtoffer 2] de vijand is van verdachte en dat er vandaag wat zou gaan gebeuren en dat hij (verdachte) de kop van [medeverdachte 3] of die van [slachtoffer 2] eraf zou gaan trekken; en
• door tegen die [medeverdachte 3] te zeggen, dat er een ontmoeting geregeld moest worden met [slachtoffer 2] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"43. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , opgenomen in VD 2-15, p. 7 e.v., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft me in januari 2014 drie kilo cocaïne gegeven. Ik moest [verdachte] 7000 usd betalen per kilo cocaïne. [verdachte] vroeg aan mij hoe ik zou gaan betalen als ik de drugs kwijt zou raken. Kom je in de drugswereld je afspraken niet na, dan betaal je met je leven zei hij me. [medeverdachte 1] wist van de drie kilo cocaïne af, ik doe niks zonder overleg met hem. [medeverdachte 1] zou op pad gaan om te kijken of er mensen waren die de cocaïne wilden afnemen van ons. [medeverdachte 1] had een afspraak met [slachtoffer 1] , die wilde cocaïne van ons afnemen en hij zou ook cocaïne voor ons kunnen verkopen. Ik heb 800 gram cocaïne aan [slachtoffer 1] gegeven. Ik had op dat moment nog niets aan [verdachte] betaald. [slachtoffer 1] vertelde mij dat er een probleem was ontstaan doordat [slachtoffer 2] een deal had gemaakt die niet goed was gelopen. De drugs was verdwenen of afgepakt. [slachtoffer 2] had de deal laten mislukken. [medeverdachte 1] was ook op de hoogte van dit probleem. Ik heb [verdachte] op 23 januari 2014 op de hoogte gesteld van het probleem en dat het om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ging. Toen [verdachte] de naam [slachtoffer 2] hoorde werd hij razend. Toen begon [verdachte] mij te bedreigen met de dood. Hij zei dat ik de prijs ervoor zou betalen. Hij noemde mij een verrader. Hij zei dat ik zaken deed met zijn vijand. Hij zei mij dat er vandaag wat zou gaan gebeuren. Hij zei tegen mij dat hij mijn kop of die van [slachtoffer 2] eraf ging trekken. [slachtoffer 2] vertelde mij die dag dat hij geript was en niet kon betalen. [medeverdachte 1] zat bij dit gesprek. Die middag heb ik nog een ontmoeting gehad met [verdachte] . Ik moest hem volgen en naar de achterzijde van een woning gaan. [verdachte] begon mij te bedreigen. [verdachte] zei tegen mij dat ik er voor moest zorgen dat de ontmoeting die avond plaats zou vinden. Ik heb zowel telefonisch contact gehad met [slachtoffer 2] als met [verdachte] . Daarna zijn [medeverdachte 1] en ik naar Terras 2001 gegaan om [verdachte] te ontmoeten.
44. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , opgenomen in VD 2-16, p. 3 e.v., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 1] en ik hadden het erover gehad dat we iets mee moesten nemen. [medeverdachte 1] pakte een messenfoedraal uit de keuken. Ik pakte daar een mes uit. Het is hetzelfde mes dat jullie mij eerder hebben getoond met het bloed van [slachtoffer 1] erop. [medeverdachte 1] en ik zijn naar Terras 2001 gereden. Daar sprak ik [verdachte] . Ik heb hem gezegd dat ik de jongens zou gaan bellen, ik bedoelde [slachtoffer 2] . Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar een plekje zou brengen waar niet zoveel mensen zouden zijn. Het probleem is begonnen toen de drugs bij [slachtoffer 1] zijn beland. Het ging om 800 gram cocaïne. Het probleem is groter geworden toen [verdachte] er achter kwam dat ik indirect drugs aan het handelen was met een persoon, die een grote vijand van hem was. En dat [verdachte] hem wilde doden. Dit zeg ik, want op de wijze waarop [verdachte] over het probleem sprak en de manier waarop hij op het probleem reageerde, maakte ik op dat dit zijn bedoeling was. Als ik niet had meegewerkt aan de ontmoeting, dan was ik denk ik vermoord door [verdachte] . En ik denk dat [verdachte] dan evengoed naar [slachtoffer 2] toe was gegaan, want hij was woedend toen hij vernam dat [slachtoffer 2] bij het probleem betrokken was."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voorts het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
1. Het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het medeplegen
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en de medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) een ontmoeting hebben georganiseerd met [slachtoffer 2] bij de dam. Ten behoeve van die ontmoeting heeft [medeverdachte 3] een mes meegenomen uit de woning van [medeverdachte 1] . Samen zijn zij vertrokken naar de dam. [slachtoffer 2] is daar ook verschenen, samen met [slachtoffer 1] . Zij kwamen met de auto van [slachtoffer 1] .
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren als enigen aanwezig bij de dam toen de slachtoffers daar werden beschoten met een revolver. De schietpartij heeft plaatsgevonden om even voor 0:05 uur. Door getuigen zijn drie schoten gehoord. [slachtoffer 2] is overleden als gevolg van één kogel die hem van onder de kin schuin door het hoofd is geschoten van linksonder naar rechtsboven. Bij gebreke aan enig bloedspoor van [slachtoffer 2] op de dam, alsmede het feit dat onder zijn hals een (deel van een) kogel werd aangetroffen, moet het ervoor gehouden worden dat hij zich ten tijde van het schot in zijn hoofd in de auto van [slachtoffer 1] bevond. [slachtoffer 1] is beschoten met twee kogels, één in de rug en één in de zij. Beide slachtoffers zijn beschoten met dezelfde revolver. Korte tijd na de schietpartij is vervolgens gezien dat [medeverdachte 3] is uitgestapt uit de auto van [medeverdachte 1] , op de plek waar [slachtoffer 1] de keel is doorgesneden met het door [medeverdachte 3] weggenomen mes uit het messenfoedraal van [medeverdachte 1] . In de plas met bloed van [slachtoffer 1] werd een stukje van een van de beschermkapjes van de messenset van [medeverdachte 1] aangetroffen. [medeverdachte 1] reed na de schietpartij weg in de auto van [slachtoffer 1] met het lijk van [slachtoffer 2] in de auto en [medeverdachte 3] reed, nadat hij weer was ingestapt, weg in de jeep van [medeverdachte 1] . Het lijk van [slachtoffer 1] is blijven liggen bij de dam. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben de auto van [slachtoffer 1] , met daarin het lijk van [slachtoffer 2] , die nacht naar Arawak gebracht. Daarna hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het lijk van [slachtoffer 1] van de kleding ontdaan en in het water nabij de dam gelegd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn vervolgens teruggegaan naar Arawak en hebben daar de auto van [slachtoffer 1] , met daarin het lijk van [slachtoffer 2] , in brand gestoken.
Het Hof acht deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen, redengevend voor het bewijs dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] als medeplegers kunnen worden aangemerkt van de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Nu vast staat dat zij deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd, kan in het midden blijven wie van hen de schoten met de revolver heeft gelost.
2. Uitlokking en voorbedachte raad
Het Hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] heeft uitgelokt tot het plegen van voornoemde feiten en, daarmee samenhangend, de vraag of [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Van uitlokking is sprake als de uitlokker een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, waarvoor de uitgelokte zelf kan worden gestraft. Voor een bewezenverklaring van uitlokking is vereist dat bewezen wordt (i) dat de uitlokker zowel opzet heeft gehad op de uitlokking als op het delict waartoe de ander is aangezet en (ii) dat de uitlokker de ander heeft doen besluiten - dus bij die ander het wilsbesluit heeft opgewekt - het delict te plegen, (iii) dat de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een van de in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen en (iv) dat het uitgelokte delict is gevolgd.
Voor voorbedachte raad is noodzakelijk dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Feiten
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het Hof de volgende feiten vast.
de organisatie
De verdachte en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] opereerden in de drugswereld. In de organisatie waarin zij werkzaam waren, bekleedde de verdachte een positie hoger in rang dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De verdachte trad daarbij op als "Maton" voor weer een hogere drugsbaas op Bonaire, genaamd [betrokkene 1] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stonden in het krijt bij deze hogere drugsbaas en moesten in dat verband drugsgerelateerde klussen verrichten om hun schuld aan hem af te lossen. De verdachte zag daarop toe.
het incident
Op 23 januari 2014 werd de verdachte door [medeverdachte 3] in kennis gesteld van het feit dat zich een incident had voorgedaan; hij en [medeverdachte 1] waren een hoeveelheid cocaïne kwijtgeraakt. De verdachte werd razend toen hij van [medeverdachte 3] vernam dat de cocaïne was kwijtgeraakt door deze te verhandelen via [slachtoffer 2] , zijn vijand.
[medeverdachte 3] werd hiervoor persoonlijk verantwoordelijk gehouden door de verdachte. [medeverdachte 3] zou de prijs hiervoor betalen, zo maakte de verdachte [medeverdachte 3] duidelijk. Hij zou wel merken wat er met hem zou gebeuren. In de drugswereld wordt voor het niet nakomen van afspraken betaald met de dood, had de verdachte hem al eerder duidelijk gemaakt. De verdachte gaf hem te kennen dat er nog die dag wat zou gaan gebeuren, in die zin dat "hij ofwel de kop van [slachtoffer 2] , ofwel de kop van [medeverdachte 3] eraf zou trekken". [medeverdachte 3] werd te verstaan gegeven dat hij nog diezelfde dag een ontmoeting moest regelen met [slachtoffer 2] . De verdachte zei hem tevens uitdrukkelijk dat hij geen geld terug wilde van [slachtoffer 2] , maar dat hij wraak wilde. Voor [medeverdachte 3] werd duidelijk dat de verdachte [slachtoffer 2] dood wilde hebben. Dit bleek voor [medeverdachte 3] uit de wijze waarop de verdachte over het gerezen probleem sprak. [medeverdachte 3] werd door de verdachte die dag met de dood bedreigd. Zou [medeverdachte 3] de ontmoeting met [slachtoffer 2] niet regelen, dan zou hij mogelijk zelf die avond het leven verliezen. [medeverdachte 3] was bang dat hij en [medeverdachte 1] die avond nog vermoord zouden worden als hij de ontmoeting met [slachtoffer 2] niet zou regelen.
de ontmoeting
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , die altijd alles met elkaar bespraken, besloten de ontmoeting met [slachtoffer 2] te organiseren. Zij hebben daartoe [slachtoffer 2] eerder die dag bij zijn huis opgezocht. Dezelfde middag heeft [medeverdachte 3] ook telefonisch contact gehad met [slachtoffer 2] . Daarna stelde hij de verdachte in kennis van hetgeen hij met [slachtoffer 2] had afgesproken. In de avonduren hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de verdachte ontmoet in Terras 2001 en daar met de verdachte in persoon gesproken over de aanstaande ontmoeting. Toen zij [slachtoffer 2] telefonisch hadden weten te bereiken, zijn zij onmiddellijk vertrokken onder de mededeling dat de verdachte alles verder in hun handen moest laten die avond. De ontmoeting met [slachtoffer 2] , vergezeld van [slachtoffer 1] , vond vervolgens omstreeks middernacht plaats op de dam, een door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uitgekozen stille plek. De ontmoeting met [slachtoffer 2] had een verloop zoals hiervoor is omschreven. Het lijk van [slachtoffer 1] werd op de dam achtergelaten. Het lijk van [slachtoffer 2] werd meegenomen, liggend in de auto van [slachtoffer 1] op de bijrijdersplek naast [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] reed in de witte jeep van [medeverdachte 1] achter hem aan.
telefonisch contact
Voorafgaand aan, tijdens en direct na de schietpartij hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achtmaal telefonisch contact met de verdachte. De verdachte bevond zich toen in Terras 2001. De verbindingsduur van deze contacten varieerde van 9 tot 37 seconden, waarvan zesmaal sprake was van een contact langer dan 15 seconden.
tonen van het lijk van [slachtoffer 2]
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] reden na de schietpartij rechtstreeks van de dam naar Terras 2001, gelegen aan de Kaya Korona, alwaar de verdachte zich nog steeds bevond in gezelschap van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ).
[medeverdachte 3] gebaarde vanuit het geopende autoraam van de witte jeep naar de verdachte dat alles klaar was en riep hem toe dat hij moest komen kijken. De verdachte reed hierop meteen, samen met [betrokkene 2] , achter hen aan. Even verderop, bij Mentor, is de verdachte uitgestapt en naar de auto van [slachtoffer 1] gelopen alwaar hem door [medeverdachte 1] het lijk van [slachtoffer 2] werd getoond. Tegen [betrokkene 2] zei de verdachte daarna dat er "zeker zeker" iemand in de auto lag en dat hij ( [betrokkene 2] ) zich rustig moest houden, immers "hij zat er niet in", "hij wist van niks" en "hij was toch niet betrokken". Toen [betrokkene 2] en de verdachte terug reden naar Terras 2001, belde [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] naar de verdachte met de mededeling dat er nog een persoon in de dam lag die opgeruimd moest worden.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] staken die nacht de auto van [slachtoffer 1] met daarin het lijk van [slachtoffer 2] bij Arawak in brand en ontdeden het lijk van [slachtoffer 1] van de kleding, gooiden die weg, en legden dit lijk verderop in het water nabij de dam.
Overwegingen
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het Hof dat de door de verdachte afgedwongen "ontmoeting" van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met [slachtoffer 2] maar één oogmerk had, namelijk dat [slachtoffer 2] door hen gedood zou worden. Dit volgt in de eerste plaats uit de uitlatingen van de verdachte. [medeverdachte 3] was duidelijk gemaakt dat er die avond nog met een leven betaald moest worden: met dat van hem of dat van [slachtoffer 2] . Het "ontmoeten" van [slachtoffer 2] was daarmee voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , die hoe dan ook reeds uit hoofde van een drugsschuld gehouden waren opdrachten van de verdachte uit te voeren, de enige "oplossing" voor het ontstane "probleem". Zouden zij dat niet doen, dan zouden zij dat mogelijk diezelfde avond nog met de dood bekopen. Als gevolg hiervan hebben zij besloten om de hen opgedragen ontmoeting tussen hen en [slachtoffer 2] , waarvan de bedoeling hen op voorhand duidelijk was gemaakt, daadwerkelijk te organiseren.
Dat de ontmoeting bedoeld was om [slachtoffer 2] te doden en dat het oogmerk van de verdachte hierop was gericht, volgt uit de omstandigheden waaronder en de wijze waarop [slachtoffer 2] om het leven is gebracht, het voortdurend telefonisch contact van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met de verdachte en de daarna met het lijk van [slachtoffer 2] gepleegde handelingen. Het Hof overweegt in dit verband het volgende.
[slachtoffer 2] werd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar de dam, een door hen gekozen afgelegen en stille plek, geleid. Hij verscheen daar samen met [slachtoffer 1] . Dat sprake is geweest van ruzie, geschreeuw, een vechtpartij of van een anderszins onrustige gang van zaken valt uit de verklaringen van de aldaar in de buurt aanwezige getuigen niet op te maken. In totaal zijn drie, achter elkaar afgevuurde, schoten gehoord. Zittend op de bijrijdersplaats in de auto van [slachtoffer 1] werd [slachtoffer 2] met één kogel dood geschoten. Deze kogel is hem van onder de kin, schuin van linksonder naar rechtsboven, door zijn hoofd geschoten. Een dergelijk doelgericht schot duidt op de tenuitvoerlegging van een voorgenomen liquidatie, waarbij het slachtoffer volledig moet zijn verrast. De andere twee schoten raakten de, naar moet worden aangenomen, wegvluchtende [slachtoffer 1] in zijn rug. Daarna werd zijn halsslagader nog doorgesneden. Vlak voor, tijdens en direct na het doden van de slachtoffers heeft de verdachte nauw telefonisch contact onderhouden met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . De verdachte bevond zich toen in Terras 2001. Vrijwel onmiddellijk na de dodelijke schoten - getuige [getuige 1] spreekt over binnen vijf seconden - zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weer vertrokken. Het lijk van [slachtoffer 2] werd door hen meegenomen naar Terras 2001. Terras 2001 is gelegen aan de Kaya Korona.
(...)
Het Hof acht voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend voor het bewijs dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij het doden van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben gehandeld conform een tevoren door hen genomen besluit om hen om het leven te brengen. Tussen het moment waarop de ontmoeting met de beide slachtoffers werd gepland teneinde hen te doden en voltrekking daarvan hebben zij zich in voldoende mate kunnen beraden op hun besluit. Zij hebben in de tussenliggende tijd ruimschoots de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Derhalve is ten aanzien van beide slachtoffers sprake van voorbedachte raad. Contra-indicaties zijn niet aannemelijk geworden.
Het Hof acht voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, tevens redengevend voor het bewijs dat de verdachte zowel opzet erop heeft gehad dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 2] zou vermoorden als opzet erop dat [medeverdachte 3] daartoe zou worden aangezet door de bedreigingen die de verdachte jegens hem heeft geuit. Nu de verdachte wist dat [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 1] naar de plek van de "ontmoeting" zou gaan, heeft hij tevens opzet erop gehad dat deze met [medeverdachte 3] de moord op [slachtoffer 2] zou medeplegen, eveneens daartoe aangezet door de bedreigingen die de verdachte jegens [medeverdachte 3] heeft geuit. Verder volgt uit bewijsmiddel 45 (De Hoge Raad leest: 44) dat [medeverdachte 3] tegen de verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar een plekje zou brengen waar niet zo veel mensen zouden zijn. Nu het oogmerk was om [slachtoffer 2] te vermoorden en de kans aanmerkelijk is te achten dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] niet zouden willen dat er een getuige van de moord zou zijn, moet worden aangenomen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ook [slachtoffer 1] zouden vermoorden, daartoe aangezet door de bedreigingen van de verdachte, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de uitlokking van de moord op [slachtoffer 1] .
(...)
Conclusie
Op grond van al het voorgaande acht het Hof, bij gebreke van een redelijke, voornoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde uitlokking van medeplegen van moord heeft begaan."
2.3.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat verdachtes opzet erop was gericht dat [slachtoffer 2] zou worden vermoord. Voorts heeft het Hof onder meer vastgesteld dat de verdachte wist dat niet alleen [slachtoffer 2] maar ook [slachtoffer 1] bij de daartoe door de uitvoerders van de moord geplande ontmoeting aanwezig zou zijn en heeft het - niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de kans aanmerkelijk was te achten dat zij [slachtoffer 1] niet als getuige wilden van hun moord op [slachtoffer 2] en dat zij daarom ook [slachtoffer 1] zouden vermoorden, daartoe aangezet door de bedreigingen van de verdachte, welke kans door de verdachte is aanvaard. Dat oordeel is gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld met betrekking tot de aanleiding voor het uitlokken van de moord op [slachtoffer 2] - het kwijtraken van een partij cocaïne - niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 november 2017.