Uitspraak
gevestigd op de Bahama-eilanden,
kantoorhoudende te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
4.Beslissing
24 november 2017.
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 24 november 2017, wordt de vraag behandeld of vervallen rente die tijdens een surseance van betaling is ontstaan, in aanmerking komt voor verificatie in een opvolgend faillissement. De zaak betreft de kredietverstrekker Credit Suisse Brazil (Bahamas) Limited, die vorderingen heeft ingediend tegen de curator van OSX Leasing Group B.V. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de relevante artikelen uit de Faillissementswet (Fw) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank had de Hoge Raad gevraagd om verduidelijking over de status van rentevorderingen die zijn ontstaan tijdens de surseance van betaling en hoe deze zich verhouden tot de faillissementsprocedure.
De Hoge Raad concludeert dat indien de faillietverklaring volgt op een surseance van betaling, de vordering ter zake van rente die is vervallen in de periode van surseance, in aanmerking komt voor verificatie in het faillissement. Dit is gebaseerd op de interpretatie van de artikelen 128 en 260 Fw, die aangeven dat rente die na de faillietverklaring loopt, niet kan worden geverifieerd, maar dat rente die vervalt tijdens de surseance wel kan worden ingediend in het faillissement. De beslissing benadrukt het belang van de continuïteit tussen surseance en faillissement en de noodzaak om de rechten van schuldeisers te beschermen.
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vraag bevestigend, wat betekent dat de vordering van Credit Suisse voor de vervallen rente in het faillissement van OSX kan worden erkend. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van vorderingen in faillissementen die vooraf zijn gegaan door surseance van betaling.