Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 maart 2016, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1942, had transacties in aandelen met voorkennis verricht, wat leidde tot de ontnemingsvordering. De advocaat van de betrokkene, R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen nadere motivering behoefde volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen op 5 december 2017 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.