Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
12 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1973, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 12 december 2017 uitspraak gedaan. De advocaat van de verdachte, H.M.W. Daamen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat de termijn van meer dan zestien maanden die is verstreken na het instellen van het cassatieberoep, leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft als gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot negen jaren en zes maanden, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.