ECLI:NL:HR:2017:3113

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
15/03210
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1973, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 12 december 2017 uitspraak gedaan. De advocaat van de verdachte, H.M.W. Daamen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat de termijn van meer dan zestien maanden die is verstreken na het instellen van het cassatieberoep, leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft als gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot negen jaren en zes maanden, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

12 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/03210
MAA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 juni 2015, nummer 20/001525-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2017.