Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte in verband met gewoontewitwassen, zoals bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was in deze zaak vrijgesproken door het Hof, dat oordeelde dat de huur en koop van twee auto's en een aantal contante stortingen op de eigen rekening van de verdachte geen voldoende vermoeden van witwassen opleverden. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het oordeel van het Hof als begrijpelijk gekwalificeerd.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest, onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, vastgesteld dat het middel van cassatie niet kan leiden tot vernietiging van het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het Gerechtshof heeft bevestigd en het beroep van het Openbaar Ministerie heeft verworpen.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is openbaar uitgesproken. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van bewijs in zaken van gewoontewitwassen en de rol van de feitenrechter in de selectie en waardering van bewijs.