Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of het wrijven over de blote nek en rug van een slachtoffer kan worden gekwalificeerd als 'ontuchtige handelingen' in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1971, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, dat op 4 februari 2016 had geoordeeld over de feiten en omstandigheden van de zaak. De advocaat van de verdachte, V.C. van der Velde, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij opmerkte dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.