In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen FACALUX B.V. (voorheen Plastica Waalwijk B.V.) en ESKRA BOUW B.V. De zaak betreft een geschil over non-conformiteit in een koopovereenkomst en de mededelingsplicht van de verkoper. FACALUX B.V. heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 augustus 2016, waarin het hof de eerdere vonnissen van de kantonrechter te Delft en Den Haag heeft bekrachtigd. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name artikel 7:17 BW en artikel 24 Rv.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van FACALUX B.V. niet tot cassatie kunnen leiden. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekte tot verwerping van het cassatieberoep, wat door de Hoge Raad is overgenomen.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van FACALUX B.V. verworpen en deze veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ESKRA BOUW B.V. zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.