ECLI:NL:HR:2017:3249

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
17/04818
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake voorwaardelijke machtiging op basis van geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2017. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die een voorwaardelijke machtiging had gekregen op basis van een geestelijke stoornis en het daaruit voortvloeiende gevaar. De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.M. Later, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De Procureur-Generaal heeft echter geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de betrokkene geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in het adviseren van de Hoge Raad over de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders.

Uitspraak

22 december 2017
Eerste Kamer
17/04818
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET NOORD-HOLLAND,
zetelende te Haarlem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 260338 van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in zijn cassatieberoep, op de voet van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.1-2.5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 december 2017.