ECLI:NL:HR:2017:359

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/03474
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige en beoordeling van incidenteel appel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder en de grootvader van een minderjarige. Zij verzochten om gezamenlijk gezag over het kind, maar hun verzoek werd afgewezen. De zaak betreft de toepassing van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op gezamenlijk gezag. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen naar voren waren gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig was omdat de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De moeder en de grootvader hadden eerder beroep in cassatie ingesteld tegen beschikkingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Raad voor de Kinderbescherming en de bijzonder curator waren betrokken als verweerders in de cassatieprocedure. De bijzonder curator had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, terwijl de vader voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat, aangezien de middelen in het principale beroep falen, het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde kwam.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op het gezag over minderjarigen en de rol van de bijzondere curator. De beslissing benadrukt de strikte eisen die aan cassatie worden gesteld en de beperkte ruimte voor het aanvoeren van klachten die niet leiden tot rechtsvragen van algemeen belang.

Uitspraak

3 maart 2017
Eerste Kamer
16/03474
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [de grootvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
en
Mr. Geeske Virginie VAN CAMPEN
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige [dochter] ,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de grootvader. Verweerders zullen hierna ook worden aangeduid als de raad, de bijzonder curator en de vader.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/01/283839/FA RK 14-5025 van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2015;
b. de beschikkingen in de zaak F 200.170.154./01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 november 2015 en 7 april 2016.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof hebben de moeder en de grootvader beroep in cassatie ingesteld.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De bijzonder curator heeft geconcludeerd tot verwerping. De vader heeft geconcludeerd tot verwerping en heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest, het aanvullend verzoekschrift het verweerschrift en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De moeder en de grootvader hebben in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

3.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 maart 2017.