ECLI:NL:HR:2017:375

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
15/01483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen politie op Bonaire met verenigde krachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren op Bonaire in 1983, was betrokken bij een incident op 20 september 2014, waarbij openlijk geweld werd gepleegd tegen politieagenten. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging 'met verenigde krachten' tegen de politie, wat volgens artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht BES strafbaar is.

De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling op basis van artikel 141 van het oude Wetboek van Strafrecht vereist is dat de betrokkene deel uitmaakt van een groep die geweld heeft gepleegd en dat van hem zelf enige gewelddadige handeling is uitgegaan. Het Hof had in zijn bewijsvoering gemotiveerd dat de verdachte, samen met anderen, openlijk geweld had gepleegd tegen de politie. De verdachte had een dreigende gevechtshouding aangenomen en zich agressief gedragen, wat leidde tot een confrontatie met de politie.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewijsvoering voldoende was om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders. De klacht van de verdachte dat hij zelf geen gewelddadige handeling had verricht, werd verworpen, omdat het Hof had vastgesteld dat zijn gedrag in het kader van de groepsdynamiek als gewelddadig kon worden aangemerkt. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

7 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/01483 A
AJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 5 maart 2015, nummer H 198/14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Bonaire op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat verdachte openlijk "met verenigde krachten" geweld heeft gepleegd, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, op 20 september 2014, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen ter hoogte van de parkeerplaats naast de MCB te Playa, te weten op de naamloze verbindingsweg tussen Kaya Princes Marie en Kaya L.D. Gerharts, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd
- tegen [verbalisant 1] ,
- tegen het politievoertuig met kenteken [A-000] en/of het politievoertuig met kenteken [B-000]
welk geweld heeft bestaan uit het gewelddadig, in elk geval met kracht, meermalen althans éénmaal:
- met geschoeide voet schoppen tegen de arm van die [verbalisant 1] , en
- slaan, van die [verbalisant 1] , en duwen van die [verbalisant 1] , en
- gooien van flessen in de richting van die [verbalisant 1] ,
- gooien van flessen tegen het politievoertuig met kenteken [A-000] , en/of het politievoertuig met kenteken [B-000] , en
- in een groep/menigte met een agressieve vechthouding dreigend achter die [verbalisant 1] , aanlopen en op die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] , en die [verbalisant 3] afgaan, en die [verbalisant 1] , omsingelen."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2014, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant, de hoofdagent van politie, [verbalisant 1] , werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland:
Op zaterdag 20 september 2014, omstreeks 01.05 uur, ben ik, verbalisant, in burger gekleed en in mijn vrije tijd, naar mijn privé voertuig gelopen welke geparkeerd stond op de parkeerplaats van de Maduro & Curiel's Bank. Ik zag dat om en rond mijn auto meerdere personen stonden. Ik zag een groep jongens om mij heen.
[verdachte] en anderen schreeuwden tegen mij dat ik als mariku, makamba terug naar Hulanda moest. Op een gegeven moment zag en voelde ik de menigte steeds dichterbij komen. Ik voelde namelijk dat zij mij aanraakten. Ik heb vervolgens van iemand met kracht een tik, stoot, op mijn linker wang gekregen. Vervolgens zag en voelde ik dat [betrokkene 1] met gestrekt been op mij afkwam, en dat toen ik deze trap met mijn arm probeerde af te weren, zijn voet met schoeisel mijn arm raakte. Ik voelde een brandende pijn. Ik voelde glas tegen mijn blote armen komen. Tevens hoorde ik glazen flessen tegen voertuigen gegooid worden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2014, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant, [verbalisant 2] , werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland:
Op zaterdag 20 september 2014, omstreeks 01.00 uur, was ik samen met mijn collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op patrouille. Wij ontvingen een melding van de meldkamer dat er een auto aan het feveren was ter hoogte van de parkeerplaats naast de MCB gelegen aan de Kaya Grandi te Playa in Bonaire, op de naamloze verbindingsweg tussen Kaya Princes Marie en Kaya L.D. Gerharts. Bij aankomst op de plaats van de melding, omstreeks 1.10 uur, zag ik een grote menigte staan waarvan een deel een blanke man, die ik later herkende als [verbalisant 1] en die onze richting opliep, volgde en uitschold. Ik zag en hoorde dat [verbalisant 1] ernstig bedreigd werd. De personen die het meest agressief tegen [verbalisant 1] waren herkende ik als: [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 2] en een man met rastaharen die later bleek te zijn [betrokkene 3] . Toen de menigte en [verbalisant 1] zich bij ons surveillanten hadden gevoegd, richtten zich een groot aantal personen tegen ons, geüniformeerde collega's. Op enig moment zag ik dat een voor mij onbekende persoon zijn arm uithaalde en [verbalisant 1] een klap tegen zijn hoofd gaf. Vervolgens zag ik dat [betrokkene 1] met een gestrekt been tegen [verbalisant 1] trapte. Ik zag dat [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zich ook met het gevecht gingen bemoeien. Ik zag dat een groot deel van de menigte op ons af kwam. Ik zag dat er flessen in mijn (onze) richting werden gegooid. Ik hoorde deze flessen tegen het dienstvoertuig kapotslaan. Ik voelde mij op dat moment ernstig bedreigd en vreesde voor mijn leven en dat van mijn collega's.
[betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] kwamen terug naar ons en begonnen wederom tegen ons te schreeuwen en te schelden. Ik zag dat collega [verbalisant 3] werd belaagd door [verdachte] en heb mij bij haar gevoegd om haar te verdedigen. Vervolgens richtte [verdachte] zich tegen mij. Hij was zeer agressief en nam een zeer dreigende houding aan tegen mij. Tijdens het wegrijden werden er flessen naar ons gegooid welke ik op het dienstvoertuig kapot hoorde slaan.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2014, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant, [verbalisant 3] , werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland:
Op 20 september 2014, omstreeks 01.03 uur, was ik samen met [verbalisant 2] en [verbalisant 4] in de dienstauto [A-000] . Wij ontvingen een melding van feveren en reden richting Kaya Grandi. Wij reden de straat bij de parkeerplaats van de MCB bank in en ik zag dat een groep jongens met een Nederlandse man aan het discussiëren was. Ik zei tegen mijn collega dat de Nederlandse man [verbalisant 1] is. Toen [verbalisant 1] in onze richting kwam, kwam de groep jongens achter [verbalisant 1] aan en begonnen allerlei dingen tegen ons te schreeuwen. Zij werden steeds agressiever. Ik zag [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en ene [betrokkene 5] voor mij. [betrokkene 1] had [verbalisant 1] geslagen. Op dat moment kregen de andere jongens de moed om [verbalisant 1] te duwen. Ik zag dat een fles in onze richting werd gegooid. Toen wij wegreden zagen wij dat ze flessen gooiden op onze dienstauto.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2014, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant, [verbalisant 5] , werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland:
Op 20 september 2014 bevond ik verbalisant [verbalisant 5] mij samen met [verbalisant 6] in dienstvoertuig [B-000] . Wij ontvingen een melding van de Centrale Meldkamer om te gaan naar de naamloze verbindingsweg tussen Kaya Princes Marie en Kaya L.D. Gerharts wegens feveren. Bij aankomst ter plaatse zag ik dat een groep jongens een woordenwisseling had met mijn collega [verbalisant 1] . Vervolgens zag ik dat een onbekende man [verbalisant 1] met een gebalde vuist tegen zijn linkerzijde van zijn gezicht had geslagen. Hierna zag ik [betrokkene 1] [verbalisant 1] met gestrekt been slaan. Hierna zag ik dat, een groep mensen samen met [verdachte] en [betrokkene 2] op [verbalisant 1] afging in een dreigende gevechtshouding, om de veiligheid van [verbalisant 1] en mijn andere collega's had ik [verdachte] gepepperd om zijn agressieve gedrag af te breken. Een onbekende had een bierfles op ons gegooid. Hierna zag ik dat [verdachte] op collega [verbalisant 3] afging met een agressieve houding alsof hij met [verbalisant 3] wilde vechten. Ik zag dat [verdachte] kort hierna op [verbalisant 2] afging met een agressieve houding. Op een gegeven moment liepen wij allemaal naar ons dienstvoertuig en reden weg van de plaats delict. Tijdens het weggaan gooiden verschillende mensen bierflessen op de dienstvoertuigen.
5. De eigen waarneming van het Hof van de camerabeelden ter terechtzitting van 12 februari 2015. Op de beelden was te zien:
dat een groep mensen zich bevindt ter hoogte van de parkeerplaats naast de MCB te Playa, te weten op de naamloze verbindingsweg tussen Kaya Princes Marie en Kaya L.D. Gerharts. Dat vanaf het tijdstip 1:22:32 uur een confrontatie tussen de groep en een aantal politieagenten in uniform en politieagent in burger [verbalisant 1] aanvangt. Dat op het tijdstip 1:22:32 uur, 1:23:22 en 1:26:12 uur een man is te zien die zeer op verdachte lijkt. Dat deze man zich in de groep bevindt, op het moment dat [verbalisant 1] door één van de groepsleden wordt geduwd. Dat deze man nadien met een agressieve vechthouding, dreigend op [verbalisant 1] afloopt.
6. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2015, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven - :
Ik was aanwezig toen het incident te Playa plaatsvond. Ik herken mezelf op de camerabeelden op het tijdstip 1:22:32 uur, 1:23:22 en 1:26:12 uur."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Verdachtes raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een significante rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde openlijke geweldpleging en derhalve dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft tevens - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte tijdens het geweld niet aanwezig was, althans zich niet met het geweld heeft bemoeid. De verdachte werd ineens door een agent gepepperd en stapte nadien alleen op de politieagenten af om te vragen wat er aan de hand was, aldus de verdediging. Het Hof overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat van 'met verenigde krachten' plegen van geweld in de zin van artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht BES sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt. Uit de verklaringen van agenten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 5] en [verbalisant 7] blijkt dat de verdachte een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd. Immers, de verdachte heeft met anderen de gewelddadige confrontatie met de agenten opgezocht en heeft daarbij een dreigende gevechtshouding aangenomen en zich agressief gedragen. De agenten zijn door de groep, waaronder de verdachte, ernstig bedreigd en er is door de groep, waaronder de verdachte, fysiek geweld jegens de agenten toegepast in de vorm van trappen en slaan en het gooien van flessen in de richting van de agenten.
Het Hof constateert uit eigen waarneming ter terechtzitting van de camerabeelden dat een groep mensen zich bevindt ter hoogte van de parkeerplaats naast de MCB te Playa, te weten op de naamloze verbindingsweg tussen Kaya Princes Marie en Kaya L.D. Gerharts. Voorts constateert het Hof dat vanaf het tijdstip 1:22:32 uur het openlijk geweld aanvangt door een confrontatie tussen de groep en een aantal politieagenten in uniform en politieagent in burger [verbalisant 1] . Het Hof heeft uit eigen waarneming geconstateerd dat op het tijdstip 1:22:32 uur, 1:23:22 en 1:26:12 uur een man is te zien die zeer op verdachte lijkt. De verdachte heeft de juistheid van dit vermoeden bevestigd en herkent zichzelf ter terechtzitting van 12 februari 2015 op de camerabeelden. Op grond van het voorgaande stelt het Hof vast dat de in het donker geklede man die zichtbaar is in de tijdspanne 1:22:32 en 1:26:12, verdachte is. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte zich in de groep bevindt, op het moment dat [verbalisant 1] door één van de groepsleden wordt geduwd. De verdachte loopt nadien met een agressieve vechthouding, dreigend af op [verbalisant 1] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen is voorts gebleken dat door de groep tevens met flessen is gegooid.
Het Hof is van oordeel dat de verdachte een voldoende significante rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Immers, hij bevindt zich in een groep die jegens politieagenten geweld heeft toegepast, heeft welbewust de confrontatie opgezocht, heeft zich agressief gedragen, is samen met anderen op de agenten afgestapt en heeft een gevechtshouding aangenomen en is bovendien vervolgens gedurende enige tijd meegegaan in de aanvalsgolf van de groep en heeft dusdoende deze groep getalsmatig versterkt. De verdachte is enige tijd van die groep deel uit blijven maken. Verdachtes eigen verklaring dat hij dit niet wist en zelf niet agressief heeft gehandeld, wordt door het vorenstaande weerlegd."
2.5.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 147, eerste lid, Sr BES. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "met verenigde krachten" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
2.6.1.
Art. 147 Sr BES luidt:
"Zij die openlijk met vereenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden (...)"
2.6.2.
Deze bepaling komt overeen met art. 141, eerste lid, Sr dat tot de invoering op 12 mei 2000 van de Wet van 25 april 2000, Stb. 2000, 173 tot wijziging van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht luidde:
"Zij die openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
2.6.3.
Voor een veroordeling ter zake van voormeld art. 141, eerste lid (oud), Sr is vereist dat de betrokkene deel uitmaakt van een groep die geweld heeft gepleegd en dat van betrokkene zelf in dat verband enige gewelddadige handeling is uitgegaan (vgl. HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD8636, NJ 2001/687 rov. 4.6). Er bestaat geen grond ten aanzien van de vergelijkbare bepaling van het Wetboek van Strafrecht BES anders te oordelen.
2.7.
Het Hof heeft in de hiervoor onder 2.3 en 2.4 weergegeven bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde "tezamen en in vereniging" met anderen, openlijk "met verenigde krachten" geweld plegen bewezen is. Het oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel klaagt dat van de verdachte zelf niet in voornoemde zin enige gewelddadige handeling is uitgegaan nu het aannemen van een gevechtshouding niet als zodanig is te beschouwen, kan het niet tot cassatie leiden omdat het miskent dat het Hof heeft vastgesteld dat het aannemen van een dreigende gevechtshouding gepaard ging met het opzoeken van de confrontatie en zich agressief gedragen, en het daarbij gedurende enige tijd meegaan in een aanvalsgolf van een groep schoppende, slaande en met flessen gooiende personen.
2.8.
De klacht faalt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2017.