ECLI:NL:HR:2017:376

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
15/00835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen met grote contante stortingen op bankrekeningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij witwassen door middel van grote contante stortingen op de bankrekeningen van zijn eigen rechtspersonen, [A] B.V. en [medeverdachte]. De verdachte werd deels als feitelijk leidinggever en deels in persoon veroordeeld voor het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het Hof onvoldoende gemotiveerd was met betrekking tot de handelingen van de rechtspersonen, maar dat er geen grond was voor vernietiging van de uitspraak, omdat de aard en ernst van het feit niet in het geding waren. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte wist dat de geldbedragen crimineel waren en dat hij niet kon aantonen dat deze afkomstig waren uit legale bronnen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van 88 naar 84 dagen, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

7 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/00835
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 januari 2015, nummer 22/000807-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van deze straf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt ten eerste dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat "de rechtspersonen
[A] B.V. en/of [medeverdachte]" geldbedragen heeft/hebben "overgedragen en omgezet", niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, in de periode van 14 december 2001 tot en met 18 december 2006, in Nederland, geld, te weten,
- een geldbedrag van in totaal 25.810 euro (in het jaar 2002) en
- een geldbedrag van in totaal 142.250 euro (in het jaar 2004) en
- een geldbedrag van in totaal 79.150 euro (in het jaar 2005)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
de rechtspersonen [A] BV en/of [medeverdachte], in de periode van 14 december 2001 tot en met 18 december 2006, in Nederland, geld, te weten,
- een geldbedrag van in totaal 4.000 gulden (in het jaar 2001) en
- een geldbedrag van in totaal 25.810 euro (in het jaar 2002) en
- een geldbedrag van in totaal 142.250 euro (in het jaar 2004) en
- een geldbedrag van in totaal 79.150 euro (in het jaar 2005)
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en omgezet, terwijl zij wist(en) dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, toen en aldaar, feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt proces-verbaal van onderzoek in beslaggenomen goed d.d. 23 april 2007 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 077/2006, documentcode 0704231200.OIG, onderzoek Besar, deelonderzoek Witwassen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 41-42):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij een door mij, verbalisant, ingesteld onderzoek naar de goederen die in beslag werden genomen in het kader van het onderzoek Besar, zag ik dat was geregistreerd: administratieve bescheiden, [A] 2000-2003.
Onder deze administratieve bescheiden bevonden zich onder meer 27 stortingsbewijzen van de ING-bank. Het betreft contante storingen verricht door [verdachte] ten gunste van rekeningnummer [001] ten name van [A] B.V..
Datum storting
Bedrag storting
Specificatie storting
20-12-2001
fl. 4.000,-
03 X fl. 1.000,-
Datum storting
Bedrag storting
Specificatie storting
27-02-2002
€ 3.500,-
11X € 200,-
02 X € 100,-
02 X € 50,-
50 X € 20,-
19-03-2002
€ 1.850,-
01 X € 500,-
04 X € 100,-
19 X € 50,-
18-04-2002
€ 6.000,-
80 X € 50,-
100 X € 20,-
21-05-2002
€ 1.200,-
23 X € 50,-
02 X € 20,-
01 X € 10,-
28-05-2002
€ 1.000,-
20 X € 50,-
19-06-2002
€ 2.000,-
01 X € 500,-
01 X € 200,-
01 X € 100,-
24 X € 50,-
08-07-2002
€ 2.280
10 X € 200,-
02 X € 100,-
01 X € 50,-
01 X € 20,-
01 X € 10,-
23-08-2002
€ 2.380
04 X € 500,-
01 X € 200,-
08 X € 20,-
02 X € 10,-
25-09-2002
€ 500,-
05 X € 100,-
22-10-2002
€ 2.000,-
03 X € 500,-
10 X € 50,-
12-11-2002
€ 600,-
01 X € 200,-
08 X € 50,-
20-12-2002
Totaal euro's
€ 2.500
€ 25.810,-
5 X € 500,-
2. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt zaaksproces-verbaal deelonderzoek "witwassen" d.d. 21 mei 2007 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 077-2006, onderzoek Besar, Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 12 van 24-15 van 24):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Omvang inbreng privé gelden in [medeverdachte].
Contante stortingen
In de gegevens van de Belastingdienst Rotterdam bleek dat [verdachte] in het jaar 2004 kasstortingen vanuit privé ten gunste van [medeverdachte] voor een totaalbedrag van € 142.250,- verrichte.
Het betreft de navolgende kasstortingen vanuit privé
- 08 april 2004 € 20.000,00
- 03 juni 2004 € 15.000,00
- 25 juni 2004 € 15.000,00
- 13 juli 2004 € 15.000,00
- 07 september 2004 € 15.000,00
- 16 september 2004 € 10.000,00
- 29 september 2004 € 25.000,00
- 01 november 2004 € 15.000,00
- 17 november 2004 € 10.000,00
- 01 december 2004 € 2.250,00
Totaal € 142.250,00
Contante stortingen
Met betrekking tot Grootboek Bank over 2005 kon worden opgemaakt dat € 79.150,- werd gestort op de bankrekening [001] t.n.v. [medeverdachte]
3. Een geschrift, zijnde een document van de Belastingdienst Rijnmond, kantoor Rotterdam, als bijlage C, voorlopige bevindingen boekenonderzoek [medeverdachte] d.d. 24 april 2006 gevoegd in het onderzoek Besar, deelonderzoek Witwassen. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 25):
Betreft "boekenonderzoek".
Blijkens de administratie zijn gedurende het jaar 2004 op de hieronder vermelde data door u kasstortingen verricht vanuit privé.
- 08 april 2004 € 20.000,00
- 03 juni 2004 € 15.000,00
- 25 juni 2004 € 15.000,00
- 13 juli 2004 € 15.000,00
- 07 september 2004 € 15.000,00
- 16 september 2004 € 10.000,00
- 29 september 2004 € 25.000,00
- 01 november 2004 € 15.000,00
- 17 november 2004 € 10.000,00
- 01 december 2004 € 2.250,00
Totaal € 142.250,00
Tijdens het gesprek op 2 maart 2006 deelde [verdachte] mede dat het geld afkomstig is van een verstrekte (contante) geldlening van USD 150.000,- uit Ecuador. Dit geld zou in een kluis bij de ING zijn gedeponeerd.
4. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 13 september 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 077/2006, documentcode 0609130900.FIN, met als bijlage een uittreksel van de Kamer van koophandel. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 6-9):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Naar aanleiding van een online bevraging van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte] bleek het navolgende:
Naam: [medeverdachte]
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Akte laatste
statutenwijziging: 10-06-2000
Enig aandeelhouder/bestuurder:
[verdachte]
Titel: Directeur
Bevoegdheid: alleen/zelfstandig bevoegd
Oude statutaire namen:
Naam: [A] B.V.
Datum ingang: 14-03-2000
Datum einde: 10-06-2004
5. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 februari 2007 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 077/2006, documentcode 0702121500.V09. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1-5):
als de op 12 februari 2007 afgelegde verklaring van de verdachte:
Wie vertegenwoordigt [medeverdachte]?
Ik.
Jij alleen?
Ja.
Wie treden er als verantwoordelijke namens [medeverdachte] naar buiten?
Ik alleen.
(...) Waarom ben je pas in 2004 met [medeverdachte] begonnen en niet eerder?
Ik was in die tijd nog directeur van [A] B.V.
6. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 januari 2013, voor zover inhoudende:
U vraagt mij naar [A] B.V. Dat was een B.V. waarvan ik directeur was. Het klopt dat ik toen een bijstandsuitkering had. [A] is overgegaan in [medeverdachte].
7. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt proces-verbaal van ambtshandeling met bijlagen d.d. 13 november 2006 van de politie Rotterdam- Rijnmond met nr. 077/2006, documentcode 0611131300.FIN. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 458-465):
Bij de FIOD/ECD te Haarlem zijn de inkomensgegevens van [verdachte] opgevraagd. Hieruit bleek dat [verdachte] de navolgende bedragen aan loon/uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet had ontvangen:
Jaar Netto loon
2001 € 12.169,00
2002 € 12.697,00
2003 € 4.011,00
2004 € 9.090,00.
8. Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 februari 2007 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 077/2006, documentcode 0702121.000.V09. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 153-160):
als de op 18 december 2006 afgelegde verklaring van de verdachte:
Bij [medeverdachte] krijg ik 1.050 euro netto per maand aan salaris."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman vrijspraak bepleit, nu volgens hem geen sprake is geweest van witwassen. De raadsman heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er een plausibele verklaring is voor de herkomst van een groot deel van de ten laste gelegde geldbedragen. Immers, de verdachte heeft verklaard dat hij een geldbedrag van 150.000 Amerikaanse dollars heeft geleend van de vader van [betrokkene] in Ecuador. Het Openbaar. Ministerie heeft onvoldoende onderzoek gedaan om deze verklaring van de verdachte te kunnen weerleggen. Voorts is volgens de raadsman niet onaannemelijk dat de verdachte eerder geld heeft ontvangen door verkoop van goederen en een erfenis en/of geleend geld van zijn vader.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Conform de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdediging heeft aangevoerd spreekt het hof de verdachte vrij van het witwassen van de opbrengsten van de teelt van hennep in Veenendaal en Rotterdam.
Uit de bewijsmiddelen in het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat in de jaren 2001 - 2005 diverse stortingen van grote contante geldbedragen op rekeningen van twee bedrijven plaatsvinden waarbij de verdachte betrokken is. Het gaat dan om stortingen ten bedrage van 4.000 gulden in 2001 en € 25.810,- in 2002 op de rekening van [A] B.V. en kasstortingen van in totaal € 142.250,- in 2004 en een storting in 2005 van € 79.150,- in contanten op de bankrekening van [medeverdachte] Uit de bedrijfsadministratie volgt dat dit geld contant is gestort door de verdachte. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen kan de verdachte als feitelijk leidinggevende van [A] B.V. en, na de wijziging bij statuten van de naam van het bedrijf in [medeverdachte] in juni 2004, van laatstgenoemd bedrijf worden aangemerkt.
De verdachte heeft over grote geldbedragen beschikt en deze bedragen overgedragen aan [A] B.V. en [medeverdachte] De transacties staan niet in verhouding tot de toenmalige inkomsten van de verdachte, die zichzelf destijds een deel van deze periode geringe inkomsten uit zijn bedrijf toeschreef en een deel van deze periode een bijstandsuitkering genoot. Deze omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen en in dat licht bezien mag van de verdachte worden verwacht dat hij een aannemelijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 142.250,- (verdachtes inbreng in [medeverdachte] in 2004) grotendeels te verklaren is vanuit een geldlening ten bedrage van 150.000 Amerikaanse dollars, welke lening hij is aangegaan met de vader van [betrokkene] in 2001, in Ecuador. De geleende dollars zou hij tot 2004 contant in een bankkluis hebben bewaard en vervolgens hebben gewisseld in euro's. Hij heeft sinds het aangaan van de lening geen contact meer met de geldverstrekker gehad, dan wel enig deel van het geleende geld afgelost. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte bij dit ingenomen standpunt blijft.
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij geen concrete verklaring heeft voor het gegeven dat het totale bedrag dat in [A] B.V. en [medeverdachte] is ingebracht veel hoger is dan de door de verdachte opgegeven lening van Amerikaanse 150.000 dollars, anders dan de mededeling dat hij via [A] B.V. wel eens wat heeft geëxporteerd, wel eens een autootje heeft verkocht en een bedrag van € 20.000,- van zijn vader heeft geërfd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer wist waar het bedrag van € 25.810,- vandaan kwam, die in 2002 in [A] B.V. is gestort.
Uit de mededeling van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat er ook thans geen nadere stukken voorhanden zijn van de beweerdelijke erfenis of lening van de vader of van de verkoop van auto's, althans, deze stukken zijn niet aan het hof overgelegd.
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar de verklaring van de verdachte omtrent de lening die de verdachte zou zijn aangegaan in Ecuador. Dit onderzoek heeft echter niet geleid tot enige concrete ondersteuning van de verklaring van de verdachte.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het door het Openbaar Ministerie gedane onderzoek als voldoende kan worden beschouwd. Het hof acht de verklaring van de verdachte omtrent de lening in Ecuador niet aannemelijk geworden. Het hof merkt daarbij op, dat zelfs indien het hof deze verklaring zou aannemen, het de kans dat de vertegenwoordiger van de verdachte het geld heeft ontvangen van een bonafide geldverstrekker, verwaarloosbaar klein acht.
Evenmin is de verklaring dat de verdachte geld heeft ontvangen uit de erfenis of lening van zijn vader of uit de verkoop van auto's naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden. Er zijn geen stukken ten bewijze van de erfenis of lening van de vader overgelegd en evenmin is aan de hand van stukken onderbouwd dat de verdachte auto's zou hebben verkocht die de (aanzienlijke) bedragen zouden kunnen verklaren.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de stortingen van 4.000 gulden in 2001 en € 25.810,- in 2002 op de rekening van [A] B.V., noch van de storting van € 79.150,- op de rekening van [medeverdachte] B.V in 2005.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof dan ook het bestaan van een legale inkomstenbron op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De verklaringen van de verdachte over het in bezit zijnde geld zijn onvoldoende concreet, vinden geen steun in andere bewijsmiddelen en zijn hoogst onwaarschijnlijk te noemen. Het hof komt op grond van deze omstandigheden tot de conclusie dat de bewezen verklaarde geldbedragen die de verdachte in
[A] B.V. en [medeverdachte] heeft ingebracht onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn geweest, nu, gelet op de algemene ervaringsregels, de criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Voorts komt het tot de slotsom dat de verdachte wist van die criminele herkomst van het geld.
Het hof verwerpt het verweer."
2.3.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering kan niet volgen dat de rechtspersonen [A] B.V. of [medeverdachte] geldbedragen hebben overgedragen. Het Hof heeft de bewezenverklaring in dat opzicht derhalve onvoldoende gemotiveerd.
2.4.
Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat echter onvoldoende grond, aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het feit in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
2.5.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een groot aantal contante geldbedragen heeft gestort op een bankrekening van de rechtspersoon [A] B.V. en van [medeverdachte] is de bewezenverklaring voor zover die betrekking heeft op het omzetten van die geldbedragen toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
2.6.
Het middel klaagt daarnaast over het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde handelingen van [A] B.V. en/of [medeverdachte] waaraan de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, kunnen worden gekwalificeerd als 'witwassen'.
2.7.
Het middel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad die inhoudt dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
2.8.
Deze rechtsregel geldt slechts indien aannemelijk is dat de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit een door hetzij de verdachte, hetzij [A] B.V. en/of [medeverdachte] begaan misdrijf, terwijl uit de bewijsvoering van het Hof, zoals is weergegeven onder 2.2.2 en 2.2.3, evenmin rechtstreeks voortvloeit dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit een door hetzij de verdachte, hetzij [A] B.V. en/of [medeverdachte] begaan grondmisdrijf. Dat betekent dat voormelde nadere motiveringseisen in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn en dat ook deze klacht faalt. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 88 dagen.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstaf;
vermindert deze in die zin dat deze 84 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2017.