In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over de hoogte van het te vergoeden griffierecht in verband met een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Delft. De belanghebbende had in hoger beroep een griffierecht van € 503 betaald, maar het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar slechts € 124 aan griffierecht diende te vergoeden. De belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende gegrond verklaard. Uit ambtshalve ingewonnen informatie bleek dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 503 correct was en dat het Hof ten onrechte een lager bedrag had vastgesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking had op de hoogte van de vergoeding van het griffierecht. De Hoge Raad heeft bepaald dat het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 503 dient te vergoeden, evenals het griffierecht dat bij het Hof was betaald.
Daarnaast heeft de Hoge Raad het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure, vastgesteld op € 495 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte vaststelling van griffierechten in belastingzaken en de verplichting van de heffingsambtenaar om de juiste bedragen te vergoeden.