ECLI:NL:HR:2017:433

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
16/00947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en betalingsverplichting in drugshandelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel. De betrokkene, geboren in 1963, had een beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof van 9 november 2015, waarin een betalingsverplichting was opgelegd. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de vaststelling van de betalingsverplichting, en stelde voor deze te verlagen naar € 14.586,-.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte slechts de helft van het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 35.000,- in mindering had gebracht op de betalingsverplichting. De Hoge Raad stelde vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds aan de betrokkene was ontnomen door de verbeurdverklaring van het geldbedrag. Het hof had de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte niet correct in aanmerking genomen bij de vaststelling van de betalingsverplichting. De Hoge Raad besloot om de zaak zelf af te doen en de betalingsverplichting vast te stellen op € 14.586,-, waarbij het gehele verbeurdverklaarde bedrag in mindering werd gebracht.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop betalingsverplichtingen in ontnemingszaken worden vastgesteld, vooral in gevallen waar meerdere verdachten betrokken zijn. De beslissing benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting.

Uitspraak

14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 16/00947 P
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 november 2015, nummer 21/004420-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de vaststelling van de betalingsverplichting, tot vermindering van het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 14.586,- bedraagt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, slechts de helft van het verbeurdverklaarde geldbedrag in mindering heeft gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
2.2.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 9 november 2015 (parketnummer 21-007802-13) ter zake van het ten laste gelegde onder 1 t/m 4 veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 49.586,-.
(...)
De verplichting tot betaling aan de Staat
In de strafzaak heeft het hof geoordeeld dat een bedrag van € 35.000,- verbeurd verklaard dient te worden, omdat dit door verdachte is verdiend met drugshandel.
Gelet op de samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 8], zal het hof de helft van dit bedrag toerekenen aan verdachte en de andere helft aan [betrokkene 8]. De betalingsverplichting zal derhalve worden verminderd met het bedrag van € 35.000,- : 2 = € 17.500,-.
De betalingsverplichting wordt daarmee vastgesteld op € 49.586,-. minus € 17.500,- = € 32.086,-."
2.3.
Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR: 2016:874, NJ 2016/283, rov. 2.4). Door de verbeurdverklaring van het door de betrokkene met de drugshandel verdiende en onder hem in beslaggenomen geldbedrag van € 35.000,- is dit wederrechtelijk verkregen voordeel reeds aan de betrokkene ontnomen. Het oordeel van het Hof dat, "[g]elet op de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte" de helft van het verbeurdverklaarde bedrag in mindering moet worden gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting, is daarom onjuist. Het middel slaagt.
2.4.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid zelf de zaak afdoen door de door het Hof vastgestelde betalingsverplichting alsnog te verminderen met het gehele verbeurdverklaarde geldbedrag van € 35.000,-. Uitgaande van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 49.586,- zal worden bepaald dat de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de staat een bedrag van € 14.586,- bedraagt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.586,-.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2017.