Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedaan op 9 november 2015. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1962, niet is bijgestaan door een raadsman. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen schriftuur is ingediend door de betrokkene, waardoor niet is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals gesteld in artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft op 14 maart 2017 geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk is in het beroep, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.