Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde middel
3.Beoordeling van het zesde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 13 mei 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1956, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, P.H.L.M. Souren, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, maar heeft verder verwerping van het beroep voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld. De eerste vijf middelen konden niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Het zesde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren verminderd moest worden.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot een jaar en elf maanden, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Dit arrest is gewezen op 14 maart 2017 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.