Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
21 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 3 november 2015 heeft geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. De opgeëiste persoon, geboren in 1976, was ten tijde van de mondelinge behandeling uit anderen hoofde gedetineerd en had geen raadsman. De advocaat van de opgeëiste persoon, C. Reijntjes-Wendenburg, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof had moeten onderzoeken of de opgeëiste persoon zich door een raadsman wilde laten bijstaan, gezien het feit dat hij geen raadsman had tijdens de mondelinge behandeling. De Hoge Raad verwijst naar relevante artikelen uit de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering, die bepalen dat de opgeëiste persoon recht heeft op rechtsbijstand. De voorzitter van het Hof is verplicht om een last tot aanwijzing van een raadsman te geven als de opgeëiste persoon geen raadsman heeft. De Hoge Raad concludeert dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor een nieuwe beoordeling van het uitleveringsverzoek.