Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 8 september 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was vrijgesproken van opzetheling van een motorfiets en het motorblok. De Hoge Raad behandelt de vraag of de toepassing van de maatstaf ex art. 353, tweede lid onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door het hof correct was. De advocaat van de verdachte, A.R. Kellermann, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen, en dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.