Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
24 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering van de huurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding. De huurder had zijn vordering ingesteld tegen de verkeerde partij, wat leidde tot juridische complicaties. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 27 maart 2014 en eerdere arresten van het gerechtshof van 2 september 2014 en 3 november 2015.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.