ECLI:NL:HR:2017:499

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
15/05924
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak wegens onvoldoende belang en gebreken in de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2015. De verdachte, geboren in 1993, was in hoger beroep veroordeeld voor een verkeersdelict waarbij zij als bestuurder van een voertuig een voetganger had aangereden. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van de feiten niet voldoende was onderbouwd en dat de verdachte niet de bestuurder was van het voertuig. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad merkte op dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat de verdachte niet had aangetoond dat er sprake was van gevaarzettend gedrag in de zin van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte achteruit reed zonder voorrang te verlenen, niet voldoende was om te spreken van een strafbaar feit. De Hoge Raad verwierp de argumenten van de verdediging en bevestigde de beslissing van het Gerechtshof, waarbij het belang van de verdachte in het cassatieberoep niet was aangetoond. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing van klachten.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05924
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2015, nummer 23/000656-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
SCHRIFTUUR houdende vier middelen van cassatie inzake:
Het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015, bekend onder parketnummer 23-000656-14, gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 18 februari 2014 bekend onder parketnummer 13-078086-12.
In de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993.
MIDDEL I
2. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 261 Sv, 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv, artikel 5 WWV 1994, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
1. Requirante kan zich niet verenigen met de bewezenverklaring van feit 1, inhoudende dat 'zij op 27 augustus 2011 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de M. Hanenbergstraat, achteruit is gereden zonder een voetganger voor te laten gaan, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers is zij in botsing gekomen met een voetganger als gevolg waarvan deze voetganger, [betrokkene 1] , pijn en letsel heeft bekomen.'
2. Het gevaar in de zin van artikel 5 WWV 1994 is gelegen in een reële kans op een ongeval. Hiervoor lijkt het enkel maken van een verkeersfout niet voldoende. De tenlastelegging geeft geen verfeitelijking van de kwalificatie gevaarzettend gedrag. Enkel is opgenomen dat requirante achteruit reed zonder voorrang te verlenen en dat iemand daarbij is aangereden.
3. Het arrest geeft niet te kennen dat het gerechtshof zich heeft gebogen over eventuele gevaarzettende handelingen van requirante. Niet is vastgesteld immers, dat requirante tijdens het achteruitrijden, bedoeld als bijzondere manoeuvre zoals weergegeven in artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, in onvoldoende mate naar achteren heeft gekeken en in onvoldoende mate in haar spiegels heeft gekeken en is blijven kijken, waardoor zij het slachtoffer over het hoofd heeft gezien. Dat is waar de gevaarzettende component uit bestaat indien men een ander geen voorrang verleent bij het achteruit rijden. Als iemand een persoon ziet langslopen, dari zal diegene over het algemeen niet achteruit rijden. Gevaarzettend gedrag kan niet achteraf worden ingekleurd door intreding van het gevolg, in casu het aanrijden van het slachtoffer.
4. Het enkel achteruit rijden zonder voorrang te verlenen, kan niet zonder meer aangemerkt worden als een feitelijke gedraging die gevaar in de zin van artikel 5 WWV oplevert. Nu gevaarzettende handelingen niet ten laste zijn gelegd, kan het bewezen verklaarde niet leiden tot kwalificatie van enig strafbaar feit. Requirante dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5. Gezien het voorgaande meent requirante dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d; 15 december 2015 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
6. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
MIDDEL II
7. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv, artikel 5 WVW 1994, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
8. Zoals onder middel I aangehaald, de enkele omstandigheid dat requirante achteruit is gaan rijden zonder voorrang te verlenen, kan niet zonder meer aangemerkt worden als een feitelijke gedraging die gevaar in de zin van artikel 5 WVW oplevert. De gevaarzettende component in deze, is immers gelegen in de omstandigheid of sprake is van falende waarneming. Over deze vraag heeft het gerechtshof zich niet gebogen. Een enkele verkeersovertreding is bovendien onvoldoende voor het overtreden van artikel 5 WVW. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad om elk gevaar zettend gedrag te verbieden. Immers, lichte vormen van gevaar of hinder zijn in het hedendaagse verkeer niet te vermijden. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van hinder of gevaar aan te pakken.(1) De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
9. Gezien het voorgaande meent requirante dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
10. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
MIDDEL, III
11. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358- Sv en 359 Sv, artikel 5 WVW 1994, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
12. Requirante kan zich niet verenigen met de beslissing van het gerechtshof dat requirante bestuurder was van de auto. Het verweer van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep, dat niet requirante bestuurder was van de auto, maar haar moeder, is verworpen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
13. Uit de verklaringen, van [betrokkene 2] (vriendin van requirante) en [betrokkene 3] (moeder van requirante) volgt immers dat requirante niet degene was die de auto bestuurde, zodat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende met redenen is omkleed.
14. Gezien het voorgaande .meent requirante dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
15. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
MIDDEL IV
16. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikel 365a Sv, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
17. Hoger beroep is ingesteld op 22 december 2015. Op de voet van artikel 365a Sv, had aanvulling van het verkorte arrest van 15 december 2015 dienen te geschieden binnen vier maanden na het instellen van het rechtsmiddel. Het gerechtshof heeft het verkorte arrest aangevuld op 15 juli 2016. Dat is niet tijdig. Het verkorte arrest had uiterlijk binnen vier maanden na 22 december 2015 moeten worden aangevuld.
18. Als gevolg van deze schending van het recht en/of dit verzuim van vormvoorschriften dient cassatie te volgen. De verdediging meent dat strafvermindering op zijn plaats is.
19. Gezien het voorgaande meent requirante dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
20. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 december 2015 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
1. Kamerstukken II1990/91, 22030, p. 66.