Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2016. De verdachte, geboren in 1970, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin werd geoordeeld dat er voldoende verdenking was om op rechtmatige wijze op te treden. De verdediging voerde aan dat de MMA-melding onvolledig was en dat de stappen die na de melding waren gezet, niet rechtmatig waren. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van voldoende belang bij een cassatieberoep en de vereisten voor een rechtmatige instap. De verdediging had betoogd dat de MMA-melding, piekmeting en warmte meting onvoldoende grondslag boden voor het binnentreden van de woning van de verdachte. De Hoge Raad ging niet in op de inhoudelijke bezwaren van de verdediging, maar concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de rechtmatigheid van opsporingshandelingen ter discussie staat.