ECLI:NL:HR:2017:510

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
16/03824
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot onrechtmatige instap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2016. De verdachte, geboren in 1970, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin werd geoordeeld dat er voldoende verdenking was om op rechtmatige wijze op te treden. De verdediging voerde aan dat de MMA-melding onvolledig was en dat de stappen die na de melding waren gezet, niet rechtmatig waren. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van voldoende belang bij een cassatieberoep en de vereisten voor een rechtmatige instap. De verdediging had betoogd dat de MMA-melding, piekmeting en warmte meting onvoldoende grondslag boden voor het binnentreden van de woning van de verdachte. De Hoge Raad ging niet in op de inhoudelijke bezwaren van de verdediging, maar concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de rechtmatigheid van opsporingshandelingen ter discussie staat.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03824
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 april 2016, nummer 21/007358-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
MIDDEL I
Ten onrechte heeft het Hof het volgende gesteld:
“het Hof is derhalve van oordeel dat, gelet op bovenvermelde feiten en omstandigheden, voldoende verdenking was gerezen dat verdachte een vermoedelijk strafbaar feit had begaan en dat op rechtmatige wijze is opgetreden. Van schending van de rechten van verdachte is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen” (blz 3, tweede alinea arrest d.d. 10 mei 2016).
Toelichting
Zowel in eerste aanleg (Politierechter bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (zie proces verbaal van de zitting bij de Politierechter van 4 december 2014) als bij het Gerechtshof (zitting 12 april 2016)) heeft de verdediging aangegeven dat de MMA-melding onvolledig was (hetgeen ook blijkt uit het dossier), dat de eerste melding niet is geverbaliseerd.
Voorts heeft de raadsman kritiek geuit op de stappen die zijn gezet na de MMA-melding. Er is geacteerd op een ‘piekmelding’ waarbij niet selectief is gezocht naar het pand van [verdachte] maar alle panden in de straat als verdacht werden aangemerkt. Uit de piekmeting kon niet worden opgemaakt om welk pand het zou gaan.
Volgend op de piekmeting kwam een ‘warmte meting’. Deze warmte meting werd niet geverbaliseerd.
De verdediging heeft betoogd dat, gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang, het ervoor moet worden gehouden dat niet op rechtmatige wijze is opgetreden en dat de ‘instap’ bij het pand van [verdachte] onrechtmatig moet worden geacht. De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van schending van de rechten van verdachte, omdat (kort gezegd) er onvoldoende grondslag was om het pand van [verdachte] te betreden. De MMA- melding, piek meting en warmte meting waren (zoals uitgevoerd en geverbaliseerd) volstrekt onvoldoende om daarop te acteren.
Weliswaar heeft het Hof (zie blz 3 eerste alinea van het arrest van 26 april 2016) gereageerd op het verweer van de verdediging, maar het Hof is met geen enkel woord ingegaan op de gebreken die de verdediging heeft geconstateerd bij de MMA-melding, de piek meting en de warmte meting.
Uit het verhoor van de verbalisant [verbalisant] , welk verhoor op de zitting van 4 december 2014 heeft plaatsgevonden bij de Politierechter in eerste aanleg, blijkt dat de verbalisant bevestigde wat de raadsman heeft aangevoerd. De MMA-melding is niet in het dossier opgenomen, er is een blokmeting uitgevoerd, waarbij niet één pand, maar in één keer alle panden werden gemeten en er is geen proces verbaal van de warmte meting opgemaakt waardoor (uiteraard) de Rechter en de verdediging één en ander niet kan controleren.
Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat de verbalisant [verbalisant] alleen acteerde, zodat de bevindingen van [verbalisant] ook niet op een andere wijze (bij voorbeeld door het horen van een getuige) kan worden getoetst.
Opmerkingen rond de gang van zaken voor het binnentreden van de woning van [verdachte] (de MMA-melding, piek meting en warmte meting) zijn door het Hof onbesproken gelaten en het Hof gaat daar (zonder nadere motivatie) aan voorbij.
De verdediging meent dat het Hof niet zonder nadere motivering voorbij had kunnen gaan aan de gebreken met betrekking tot de hierboven genoemde gebeurtenissen. Hetgeen het Hof heeft gesteld in de eerste alinea van blz 3 van het arrest is daarvoor onvoldoende, te meer daar de verbalisant [verbalisant] daar uitvoerig over heeft verklaard.
DAT
Op voorstaande gronden het U edelhoogachtbaar College moge behage, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanig uitspraak als u edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.