ECLI:NL:HR:2017:511

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
16/03834
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende belang en onvoldoende onderbouwing van klachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2016. De verdachte, geboren in 1980, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat J. Ruijs. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat het Gerechtshof Amsterdam in zijn arrest niet voldoende had onderbouwd dat de verdachte had moeten vermoeden dat het goed van diefstal afkomstig was. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte schuldig was aan schuldheling. De Hoge Raad concludeerde dat het arrest van het Gerechtshof niet naar de eisen van de wet met voldoende redenen was omkleed en onvoldoende gemotiveerd was. Hierdoor werd het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03834
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2016, nummer 23/000315-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Ruijs, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR ex artikel 437 Wetboek van Strafvordering
Hoge Raad der Nederlanden Zaaknummer: S 16/03834
Schriftuur houdende één middel van cassatie.
In de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2016 onder parketnummer 23-000315-15 gewezen arrest.
MIDDEL 1
1. Het recht - in het bijzonder het bepaalde in artikel 359 Wetboek van Strafvordering- is geschonden. Althans, het gerechtshof Amsterdam geeft in haar arrest blijk van een onvoldoende bespreking van het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van schuldheling uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat op het verwervingsmoment van het (gestolen) goed iemand te dien aanzien aanmerkelijk of grof onvoorzichtig is geweest met betrekking van de herkomst van dat goed. Immers, als uit de bewijsmiddelen slechts blijkt, zoals in casu blijkt uit het vonnis van de politierechter, welke het hof zich eigen heeft gemaakt, dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed van diefstal afkomstig was, dit onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van schuldheling.
2. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam is hierdoor niet naar de eisen van de wet met voldoende redenen omkleed en onvoldoende gemotiveerd.