Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 mei 2016. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor een strafzaak die verband hield met de teelt van hennep. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen handelaar was in softdrugs, maar de hennep voor eigen doeleinden gebruikte, met name voor zaadwinning en het maken van CPD-olie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt dat de motivering van de strafoplegging door het Hof niet naar behoren was, omdat er geen feitelijke gegevens waren die de relatie tussen het bewezen verklaarde handelen en de handel in softdrugs onderbouwden. De Hoge Raad concludeerde dat de overwegingen van het Hof niet op feiten waren gebaseerd, maar op gissingen, waardoor de strafoplegging niet adequaat was gemotiveerd. Het arrest van het Hof kon daarom niet in stand blijven.