ECLI:NL:HR:2017:512

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
16/03841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot softdrugs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 mei 2016. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor een strafzaak die verband hield met de teelt van hennep. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen handelaar was in softdrugs, maar de hennep voor eigen doeleinden gebruikte, met name voor zaadwinning en het maken van CPD-olie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt dat de motivering van de strafoplegging door het Hof niet naar behoren was, omdat er geen feitelijke gegevens waren die de relatie tussen het bewezen verklaarde handelen en de handel in softdrugs onderbouwden. De Hoge Raad concludeerde dat de overwegingen van het Hof niet op feiten waren gebaseerd, maar op gissingen, waardoor de strafoplegging niet adequaat was gemotiveerd. Het arrest van het Hof kon daarom niet in stand blijven.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03841
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 mei 2016, nummer 20/000276-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
Zaaknummer: S 16/03841
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1966
verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 mei 2016, ressortparketnummer 20-000276-15, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
MIDDEL
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof geschonden dan wel de naleving verzuimd van artikel 359 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering omdat het Hof de strafoplegging niet naar behoren heeft gemotiveerd.
Toelichting
Blijkens zijn strafmotivering heeft het Hof ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde in het bijzonder gelet op onder meer
"(...) het gegeven dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte in relatie staat met de handel in softdrugs, welke handel (vaak) allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt; daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden".
Dat het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] "in relatie staat met de handel in softdrugs" kan uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen geenszins volgen. Dat het Hof er desondanks vanuit gaat dat dat handelen met die handel in relatie staat is temeer onbegrijpelijk als in aanmerking wordt genomen dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, er door de verdediging uitdrukkelijk op is gewezen dat [verdachte] met de bewezen verklaarde hennepteelt doende is geweest vanuit idealistisch motief, niet vanwege geldelijk gewin. In dat verband is onder meer aangevoerd (zittingsp.v. blz. 2):
"Hij is geen handelaar, maar gebruikt de hennep voor eigen doeleinden. In de aangetroffen zak met een totaalgewicht van twee kilo zaten gedroogde henneptoppen en gruis. Het gaat cliënt om de zaadwinning. Hij heeft de zaden mede nodig voor de CPD-olie.
(...)
In het kader van de strafoplegging verzoek ik het hof rekening te houden met het feit dat cliënt geen handelaar is in softdrugs, dat hij niet iemand is die winst wil maken ten koste van de volksgezondheid.
(...)
Cliënt had de feiten niet moeten plegen, maar hij is niet iemand die de samenleving overspoelt met hennep. Hij brengt het niet op de markt".
Geen van de drie in de ter aanvulling op 's Hofs arrest gedane opgave vermelde bewijsmiddelen bevat feitelijke gegevens die onverenigbaar zijn met het door de verdediging ter 's Hofs terechtzitting uitgedragen standpunt dat hiervoor kort is geduid. Geen van die bewijsmiddelen bevat feitelijke informatie over de relatie tussen het bewezen verklaarde handelen enerzijds en betrokkenheid van [verdachte] bij de handel in softdrugs anderzijds.
Ook 's Hofs arrest behelst geen feitelijke vaststellingen met betrekking tot de relatie tussen het bewezen verklaarde handelen enerzijds en betrokkenheid van [verdachte] bij de handel in softdrugs anderzijds.
Mitsdien moet worden geconcludeerd dat 's Hofs overweging, voor zover luidend: "het gegeven dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte in relatie staat met de handel in softdrugs", niet "een gegeven" behelst, maar een gissing. Op een gissing kan de waardering van de ernst van het bewezenverklaarde niet (mede) worden gestoeld. De strafoplegging is daarom niet naar behoren gemotiveerd.
SLOTSOM
Om de redenen, in het voorgaande vervat, moet worden geoordeeld dat 's Hofs arrest niet in stand kan blijven.