Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
11 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 juni 2015 had plaatsgevonden. De verdachte, geboren in 1969, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat J. Boksem uit Leeuwarden. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad beoordeelde de ingediende middelen van cassatie en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de middelen geen nadere motivering behoefden omdat ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van witwassen en de vraag naar rechtstreekse schade in het kader van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.