De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 20 april 1988, houdende bepalingen betreffende de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en van het recht tot vergadering en betoging (Wet openbare manifestaties),
Stb. 1988, 157, houdt onder meer in:
"Onder manifestaties in de zin van het voorstel van Wet openbare manifestaties worden volgens artikel 1, eerste lid, onder a, begrepen: toespraken, voordrachten, bijeenkomsten en optochten ter belijdenis van godsdienst of levensovertuiging, vergaderingen en betogingen. Gemeenschappelijk kenmerk van deze manifestaties is dat zij strekken tot uiting van gedachten, gevoelens of overtuigingen in min of meer collectief verband.
Verschillen bestaan er in hoofdzaak naar gelang het doel en onderwerp van de manifestatie. Bij de door artikel 6 Grondwet beschermde manifestaties gaat het om de belijdenis, dat wil zeggen de uiting van godsdienstige, respectievelijk levensbeschouwelijke, gedachten, gevoelens of overtuigingen. Bij vergaderingen staat de gemeenschappelijke beraadslaging, in de vorm van discussie en eventueel besluitvorming, over een bepaald onderwerp voorop. Doorgaans zal dit onderwerp, bij de voor het publiek toegankelijke vergaderingen waar het hier om gaat, van politieke of maatschappelijke aard zijn. Is de vergadering aldus vooral gericht op interne menings- en besluitvorming, bij de betoging gaat het om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied.
Met betrekking tot betogingen zij voorts nog opgemerkt, dat acties, die niet of niet primair het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, doch waarbij andere elementen, zoals bij voorbeeld feitelijke dwang, overheersen, geen betogingen zijn in de hier bedoelde zin. Dat kan bij voorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen, samenscholingen, volksoplopen en dergelijke."
(Kamerstukken II, 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 8 en 9)