Het vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende in:
"De raadsvrouw heeft betoogd dat er bij aangeefster geen sprake (meer) was van verminderd bewustzijn, nu de toestand van de aangeefster [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen was verbeterd. Dientengevolge was zij in staat haar wil te bepalen. Nu aangeefster, zoals verdachte heeft verklaard, het initiatief tot seksuele handelingen nam, mocht verdachte daarop afgaan. Verdachte dient derhalve eveneens van feit 1 subsidiair te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
(...)
De rechtbank dient voorts te beoordelen of bewezen kan worden dat aangeefster op het moment dat de seksuele handelingen plaatsvonden, in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte dit wist. Bij de invulling van het begrip "verminderd bewustzijn" kan men denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander (Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 6).
De aangeefster heeft - kort samengevat - onder meer het navolgende verklaard. Zij werd op het feestje nadat zij drie drankjes had gedronken niet lekker. Zij werd heel duizelig, zakte weg en moest overgeven. Zij voelde zich fysiek niet goed en kon zich niet goed meer bewegen. Als zij ging praten en bewegen werd zij alleen maar zieker en moest zij weer overgeven. Op meerdere momenten heeft zij verzocht een dokter te bellen omdat zij zich niet goed voelde. Toen het feest op zijn eind was gelopen zei verdachte tegen de overgebleven gasten, [betrokkene 1] en [betrokkene 3] , dat zij de woonkamer uit moesten gaan zodat hij aangeefster schone kleren aan kon trekken. Aangeefster verklaart dat verdachte is begonnen haar te betasten over haar kleding heen en dat zij zich niet kon verzetten omdat zij te ziek was en dat zij begon te hyperventileren. Na enige tijd kwamen [betrokkene 1] en [verdachte] terug naar de woonkamer. Aangeefster verklaart dat zij op dat moment aan [betrokkene 1] vroeg om een dokter te bellen, maar dat verdachte kenbaar maakte dat dit niet nodig was. Even later blijft zij achter met verdachte en [betrokkene 1] op de bank in de woonkamer. Wanneer [betrokkene 1] in slaap valt voelt aangeefster dat verdachte met zijn hand in haar slipje gaat en met zijn vingers in haar vagina gaat. Zij kan op dat moment niet goed bewegen omdat zij zich nog steeds niet goed voelt, aldus aangeefster.
De getuigen [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] bevestigen de verklaring van de aangeefster met betrekking tot haar slechte toestand. [betrokkene 4] verklaart zich zorgen te hebben gemaakt over haar situatie, maar deze zo te hebben beoordeeld dat geen dokter nodig was en (...) haar, omdat zij niet kon worden verplaatst, te hebben achtergelaten onder de hoede van [betrokkene 1] en dit ook zo tegen verdachte te hebben gezegd. [betrokkene 3] heeft voorts verklaard dat toen verdachte hem en [betrokkene 1] de kamer uitstuurde, hij is teruggegaan om te kijken. Hij hoorde aangeefster toen roepen om een dokter en verdachte zeggen dat [betrokkene 1] en hij weer de kamer uit moesten gaan. Voorts verklaart hij dat aangeefster wel sprak, maar dat hij het idee had dat ze buiten bewustzijn was. [betrokkene 1] heeft verklaard dat aangeefster, nadat hij door verdachte naar de gang was gestuurd, heel onrustig werd en steeds zei dat er een ambulance gebeld moest worden, waarop verdachte op dringende toon zei dat dat niet hoefde.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangeefster aan het einde van de avond een dronken indruk maakte en zich even later niet lekker voelde. Hij wist dat zij had overgegeven en zag dat zij door mensen fysiek werd ondersteund. Op dat moment had hij ook de indruk dat zij 'behoorlijk ver heen was'. Aangeefster heeft enkele minuten voordat volgens verdachte voor de eerste maal sprake was van seksueel contact, inderdaad om een dokter gevraagd, maar dit was naar verdachtes idee niet nodig. Verdachte erkent dat hij de jongens daarna de woonkamer uit heeft gestuurd en dat het zijn bedoeling was om 'privé met elkaar te zijn'. Verdachte verklaart dat aangeefster vervolgens op hem ging liggen, zijn kruis betastte en dat hij haar toen heeft gevingerd en dat hij daarbij met zijn vingers in haar vagina is gegaan. Zij was op dat moment volgens verdachte aanspreekbaar en zou tegen hem hebben gezegd dat zij zich een stuk beter voelde. Verdachte heeft verklaard dat na de eerste seksuele handelingen [betrokkene 1] binnenkwam en dat het zou kunnen dat aangeefster toen nog heeft geroepen dat ze een dokter wilde. Nadat iedereen, behalve [betrokkene 1] , naar huis was gegaan, heeft hij aangeefster nogmaals gevingerd, aldus verdachte.
Gelet op het bovenstaande en met name de omstandigheid dat volgens verdachte enkele minuten voordat er (voor het eerst) sprake was van seksuele handelingen, aangeefster nog om een dokter vroeg, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat aangeefster in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde op het moment dat verdachte seksuele handelingen bij haar verrichtte en dat verdachte dit ook wist. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat, behalve verdachte, niemand haar situatie heeft zien verbeteren. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat aangeefster had gezegd dat zij was opgeknapt toen hij seksuele handelingen bij haar verrichtte en dat zij het initiatief daartoe nam dan ook niet geloofwaardig.
Voor zover aangeefster al avances zou hebben gemaakt in de richting van verdachte, doet dit bovendien niet af aan de strafwaardigheid van het feit en had het in dat geval op de weg van verdachte gelegen om daar, gelet op haar toestand, niet op in te gaan."