Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
18 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1974, was eerder veroordeeld door het Gerechtshof Amsterdam voor het telen van hennep in de periode van 1 januari 2011 tot en met 14 mei 2011. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 30.000,-, gebaseerd op het aantal oogsten en de opbrengsten daarvan. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat deze schatting ontoereikend gemotiveerd was. Het hof had vastgesteld dat er 'een keer of acht' was geoogst, maar had niet duidelijk gemaakt hoeveel van deze oogsten binnen de bewezenverklaring van nog geen vijf maanden hadden plaatsgevonden.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbeoordeling. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige en transparante motivering bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedures.
De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop de rechterlijke macht omgaat met de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel en de eisen die aan de motivering daarvan worden gesteld. De Hoge Raad benadrukt dat een adequate onderbouwing essentieel is om recht te doen aan de belangen van de betrokken partijen.