In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Kippersluis Supermarkt Biltstraat B.V. en Jumbo Supermarkten B.V. De zaak betreft een vordering van Kippersluis tot ontbinding van de (onder)huurovereenkomst en ontruiming van de winkelruimte, na de beëindiging van de franchiseovereenkomst met Jumbo. Deze beëindiging vond plaats naar aanleiding van de ontdekking van fraude. De centrale vraag in deze procedure was of het oordeel over de fraude in strijd is met de onschuldpresumptie en of een beding dat een tekortkoming in de samenwerkingsovereenkomst als een tekortkoming in de huurovereenkomst beschouwt, onder artikel 7:291 BW valt.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door Kippersluis in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 RO, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van Jumbo niet aan de orde.
De Hoge Raad heeft Kippersluis in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Jumbo zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.