3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
Schriftuur houdende middel van cassatie
In de zaak van:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1993, wonende [woonplaats] verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof te Amsterdam op 28 augustus 2015 onder parketnummer 23-004334-14 uitgesproken arrest.
Ontvankelijkheid
1. De aanzegging artikel 435, lid Sv is gedagtekend op 2 februari 2016. [verdachte] was niet thuis om de aanzegging in ontvangst te nemen. Hem is bericht dat hij de aanzegging eerst op 15 maart 2016 kon afhalen. [verdachte] stelt zich op het standpunt dat hij tijdig de middelen aanvoert omdat de termijn van zestig dagen is begonnen te lopen op 15 maart 2016, de dag dat hij de aanzegging in persoon in ontvangst kon nemen.
2. Bewezen verklaard is medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3. Het hof oordeelt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking de brand die de overkapping van de Japanse tuin heeft verwoest heeft gesticht.
4. [verdachte] stelt zich op het standpunt dat dit oordeel onbegrijpelijk is omdat het medeplegen niet uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid.
5. In het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 wordt door Hoge Raad uiteen gezet wanneer er sprake is van medeplegen. 6. In 3.2.3 van voornoemd arrest overweegt de Hoge Raad als volgt.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECL1:NL:HR:2012:BW9972, NJ2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECL1:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote (re) rol in de voorbereiding.
7. Het Hof neemt aan dat door alle aanwezigen bij het tuinhuisje, behalve de aanwezige meisje, een vuurtje is gemaakt. Dit verklaart [verdachte] ook.
8. Het Hof stelt vast dat door de brandweer is geconstateerd dat de brand in het midden van de overkapte ruimte is begonnen.
9. Verder stelt het Hof vast dat daarnaast de getuige [getuige] (dossierpagina 74 e.v.) verklaard dat hij onder de overkapping drie assen heeft gevonden van vuilnisbakken.
10. Dat de overkapping vernietigd is door vuur is duidelijk. In het dossier ontbreekt een forensisch rapport ten aanzien van de brand. Hetgeen van belang is om vast te stellen wat de oorzaak is van het afbranden van de overkapping. Is het door het vuur of door de prullenbakken op die op het vuur zijn gegooid afgebrand? Dit is van belang voor de vaststelling of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
11. Op blz. 3 van het dossier wordt het volgende gesteld.
Forensische opsporing:
Door mij verbalisant [verbalisant] is de forensische opsporing in kennis gesteld over de brand. Door de forensische opsporing werd geen onderzoek verricht daar de brand niet aan de criteria voldeed. Een van de criteria is dat er geen gemeen gevaar voor goederen dan wel personen is.
12. Het hof overweegt, zo laat het zich lezen, ten aanzien van de nauwe bewuste samenwerking als volgt.
Het feit dat de verdachte op het moment van het aansteken van de prullenbakken mogelijk niet in de overkapte ruimte was, maar even verderop stond te praten, doet aan het voorgaande niet af. Verdachte heeft immers het vuur aangestoken en heeft doordat hij er samen met anderen voorwerpen op heeft gegooid dit vuur opgestookt. Gesteld dat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, buiten de overkapping ging staan praten, dan staat nog vast dat hij het vuur niet eerst heeft gedoofd en dat hij nadat hij de jongens in de weer zag met vuilnisbakken (zoals hij zelf heeft verklaard, dossierpagina 84) niet heeft ingegrepen.
13. De motivering van het hof is onbegrijpelijk. Zoals de Hoger Raad zelf stelt is wanneer er sprake is van een situatie waarbij iemand zich niet distantieert dit niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van medeplegen en dus een nauwe en bewuste samenwerking.
14. Ten aanzien van de oorzaak van het afbranden van de overkapping lijkt het hof er vanuit te gaan dat dit is veroorzaakt door de prullenbakken welke op het vuur zijn gegooid. Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat door de brandweer is geconstateerd dat de brand in het midden van de overkapte ruimte is begonnen (dossierpagina 81) Daarnaast heeft de getuige [getuige] (dossierpagina 74 e.v.) verklaard dat hij onder de overkapping drie assen heeft gevonden van vuilnisbakken. Deze vuilnisbakken miste hij na de brand en deze stonden voordien allen in de nabije omgeving van de Japanse tuin. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat de prullenbakken, die de uiteindelijke grote brand mede hebben veroorzaakt, op het reeds bestaande vuur, welke was gesticht door of in bijzijn van verdachte, zijn gegooid. Het hof is van oordeel dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking de brand die de overkapping van de Japanse tuin heeft verwoest heeft gesticht.
15. Het hof overweegt dat de prullenbakken de uiteindelijke grote brand mede hebben veroorzaakt. [verdachte] gaat er vanuit dat het hof stelt dat “mede” moet worden uitgelegd als dat deze prullenbakken in combinatie met het reeds bestaande vuur de grote brand moeten hebben veroorzaakt. Kort gezegd: de prullenbakken zijn de oorzaak van het in de brand vliegen van de overkapping. Mocht dit een onjuiste lezing zijn dan is de formulering onbegrijpelijk omdat een forensisch rapport ontbreekt ten aanzien van de oorzaak van het in de brand vliegen van de overkapping.
16. Nu het hof vast stelt als feit dat [verdachte] verder op stond te praten toen de prullenbakken op het vuur werden gegooid en dat deze de reden zijn voor het afbranden van de overkapping is de motivering in het licht van hetgeen de Hoge Raad overweegt ten aanzien van de motiveringvereisten voor het medeplegen waarbij iemand geen directe handelingen verricht onbegrijpelijk.
17. [verdachte] heeft de prullenbakken niet op het vuur gegooid. Hij heeft verder geen bijdrage geleverd aan het op het vuur gooien van de prullenbakken. Hij heeft het idee om prullenbakken op het vuur te gooien niet geopperd. [verdachte] verwijst in dit kader naar Hoger Raad 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356. In dit geval ging het om het niet distantiëren en zelfs instemmen met een vernieling, waarbij de Hoge Raad op grond van de motivering van hof geen medeplegen aannam. 18. Het op zich niet ingrijpen van [verdachte] kan niet, zoals het hof lijkt te overwegen, bijdragen aan de conclusie dat er sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de brandstichting doormiddel van de prullenbakken.
19. Het hof heeft nagelaten om te overwegen dat, waarom en welke gedraging van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest.
20. Uit de bewijsmiddelen en de daaraan toegevoegde bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat [verdachte] telkens zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen, in aanmerking genomen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde brandstichting, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
REDEN WAAROM:
Verzoeker zich tot u wendt met het verzoek de middelen gegrond te verklaren en het arrest van het Hof d.d. 28 augustus 2015 met parketnummer 23-004334-14 te vernietigen.