ECLI:NL:HR:2017:800

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
16/01147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak wegens onvoldoende belang

Op 7 februari 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 februari 2016. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1989, die in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak. De verdachte heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat N. Velthorst, die een schriftuur heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

In de beoordeling van de zaak werd ook ingegaan op de schending van het recht en de verzuim van vormen. De rekwirant stelde dat de bewezenverklaring van het handelen 'tezamen en in vereniging' onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die door het Hof in aanmerking zijn genomen, voldoende zijn om aan te nemen dat de rekwirant de diefstal heeft medegepleegd. De rekwirant en de medeverdachte vertoonden op de bewuste avond 'zakkenrollersgedrag' en hun samenwerking werd als nauwe en bewuste samenwerking geduid. De Hoge Raad heeft de argumenten van de rekwirant niet overtuigend geacht en heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01147
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 februari 2016, nummer 23/002574-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.
Middel 1
Schending van het recht en / of verzuim van vormen, waarvan de niet naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, doordat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen 'tezamen en in vereniging’ ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting
Naar het oordeel van rekwirant zijn de door het Hof in zijn bewijsoverweging in aanmerking genomen feiten en omstandigheden onvoldoende om te kunnen aannemen dat rekwirant de diefstal heeft medegepleegd.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat rekwirant en de medeverdachte op de bewuste avond lange tijd met elkaar zijn opgetrokken. Ook herkenden de verbalisanten dat rekwirant en de medeverdachte vóór de diefstal 'zakkenrollersgedrag' vertoonden. Samen zijn zij de bewuste bar ingegaan, waar ook aangever zich bevond. Ongeveer tien minuten na binnenkomst is de medeverdachte haastig uit de bar vertrokken en kort daarna volgde rekwirant. Daarbij is volgens de verbalisant schichtig gedrag vertoond. Op enige afstand van de bar toont de medeverdachte een telefoon aan rekwirant. Bij de fouillering van de medeverdachte worden twee telefoons aangetroffen, waaronder de telefoon van aangever. De medeverdachte verklaart dat rekwirant de telefoon heeft gestolen en dat de medeverdachte deze heeft aangepakt en in zijn zak heeft gestopt.
Rekwirant kan zich niet vinden in de overweging van het Hof dat voornoemd gedrag naar uiterlijke verschijningsvorm niet anders te duiden is dan als een nauwe en bewuste samenwerking. Mede gelet op hetgeen van de zijde van rekwirant is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep is er wel degelijk een andere duiding mogelijk.
Daarbij blijft onduidelijk welke afspraken er zijn gemaakt, en of er überhaupt afspraken zijn gemaakt tussen rekwirant en de medeverdachte.
Naar het oordeel van rekwirant kan het bestreden arrest dan ook geen stand houden.