ECLI:NL:HR:2017:801

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
16/01273
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een strafzaak wegens onvoldoende belang

Op 7 februari 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2016. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met een gevangenisstraf van 6 weken en een taakstraf van 200 uren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat V.C. van der Velde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

In de beoordeling van de ontvankelijkheid heeft de Hoge Raad ook de schriftuur van de verdachte in overweging genomen. De schriftuur bevatte middelen van cassatie die zich richtten tegen de bewezenverklaring van de bedreiging. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring niet kon volgen, omdat de aangever enkel had gesteld dat de verdachte de bedreigende woorden had gebezigd, zonder dat daar bewijs voor was. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de klachten niet voldoende zijn om het cassatieberoep te rechtvaardigen, en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie onderstreept, vooral in zaken waar het belang van de verdachte niet voldoende is aangetoond.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01273
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2016, nummer 23/000531-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Zaaknummer: S 16/01273
Parketnummer: 23/000531-13
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam
uitgesproken op 16 februari 2016 onder parketnummer 23/000531-13
waarbij verzoeker terzake openlijke geweldpleging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Middel art. 285 WvS, art 348 jo art 359/3 WvS
Er is sprake1 van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 348 jo 359 lid 3 jo art. 415 Wetboek van Strafvordering jo art. 285 Wetboek van Strafrecht.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring van feit 3 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
Het Hof heeft onder feit 3 bewezen verklaard dat verzoeker: “[betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [betrokkene] dreigend de woorden toegevoegd: “we hebben je kenteken, als we hier iets van horen, dan maken we je dood'"'.
De raadsman van verzoeker heeft ter terechtzitting in eerste en tweede feitelijke aanleg betoogd dat er geen bewezenverklaring kan volgen nu enkel de aangever stelt dat verzoeker de ten laste gelegde gedraging en uitgesproken bedreigende woorden heeft gebezigd. Van enige bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht is in ieder geval niet gebleken.
Verzoeker heeft ter terechtzitting nadrukkelijk ontkend aangever überhaupt te hebben bedreigd, laat staan in deze bewoordingen.
Verzoeker heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij inderdaad niet wilde dat aangever naar de politie zou gaan. Verzoeker benadrukt de woorden zoals ten laste gelegd niet te hebben gebezigd. De Rechtbank (en het Hof verwijst naar deze bewezenverklaring) gebruikt niettemin deze verklaring ter terechtzitting als bewijsmiddel. Voorts overweegt de rechtbank dat gelet op !de eerdere bedreigingen op de snelweg en de daaropvolgende mishandeling, dat de woorden van verzoeker jegens aangever niet anders worden opgevat dan een bedreiging dat [betrokkene] iets zou overkomen als hij aangifte zou doen tegen hem.
Het Hof verlaat gelet op de tekst van de bewezenverklaring hiermee de grondslag van de tenlastelegging, nu deze gedragingen helemaal niet ten laste zijn gelegd. Hofs bewezenverklaring gebaseerd op de bewijsmiddelen constructie van de rechtbank is hiermee onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, zo niet onjuist! Er is sprake van een ontoelaatbare grondslagverlating.
De beslissing van het hof op dit punt is derhalve onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt..