ECLI:NL:HR:2017:812

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/04346
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2016. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken voor het plegen van een poging tot inbraak en het stelen van goederen uit een bedrijfspand. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat J.L.J. Leijendekker, heeft cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie konden leiden.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 augustus 2014, waarbij de verdachte en een mededader werden aangehouden na een melding van een inbraak in een bedrijfspand. Tijdens het onderzoek werd een professionele hennepkwekerij aangetroffen. Het hof had in zijn arrest niet bewezen geacht dat de verdachte het oogmerk had om hennep toe te eigenen, maar wel dat hij goederen van zijn gading wilde stelen. De verdediging betoogde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van andere goederen dan hennep bewezen was verklaard.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdediging niet gevolgd en de niet-ontvankelijkheid van het beroep bevestigd. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de beoordeling van het belang van de verdachte in strafzaken.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04346
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2016, nummer 23/004625-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR
Edelhoogachtbare heren,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, Mr J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, d.d. 18 februari 2016, rolnummer 23-004625-14, en alle door het hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken met aftrek van voorarrest (zoals beschreven in de beslissing van het hof).
Als grond van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
MIDDEL I
Het hof heeft als bewezenverklaring opgenomen: “dat hij op of omstreeks 25 augustus 2014 te Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [a-straat] weg te nemen één of meer goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot voornoemd te verschaffen door middel van braak, nu verdachte en/of zijn mededader(s) op het dak van voornoemd pand zijn geklommen en een hoeveelheid piepschuim/dakbedekking van voornoemd dak hebben verwijderd, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in het bezit waren van een hoeveelheid inbrekerswerktuigen en grote tassen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging in hoger beroep - ten laste gelegd dat: “hij op 25 augustus 2014 te Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand gelegen aan de [a-straat] weg te nemen een hoeveelheid hennep en/of een of meerdere goederen van zijn/hun verdachte(s) gading, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of [A] B. V, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, (met zijn mededader(s)) op het dak van voornoemd pand is/ zijn geklommen en/of (vervolgens) een gat in het dak van voornoemd pand heeft/hebben gemaakt (althans een hoeveelheid piepschuim/dakbedekking van voornoemd dak heeft/hebben verwijderd) (terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in het bezit was/waren van een hoeveelheid inbrekerswerktuig(en) en/of grote tassen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid".
Ter zitting van 4 februari 2016 heeft de raadsman een proces-verbaal aan het dossier laten toevoegen dat - blijkbaar - niet in het dossier van het hof te vinden was. Het betreft het proces-verbaal dat aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 februari 2016 is gehecht met procesverbaalnummer PL1100-2014152640-45 gedateerd 3 september 2014 en opgemaakt door de verbalisant [verbalisant].
In dit proces-verbaal staat gerelateerd - onder het kopje aanleiding onderzoek, 2e alinea: “op maandag 25 augustus 2014 werden er, na een melding dat er vermoedelijk werd ingebroken in een bedrijfspand aan de [a-straat] te Wormerveer, twee mannen aangehouden. De verdachten bleken bekend te zijn met het stelen van oogsten van hennepkwekerijen. De mannen hadden gepoogd een dakluik open te breken. Daar het een bedrijvencomplex met verschillende units onder een dak betrof, kon op dat moment het juiste perceel niet vastgesteld worden. Op dinsdag 26 augustus 2014 werd er door de afdeling Forensisch Ondersteuning een onderzoek op het dak van het bedrijvencomplex ingesteld. Bij dit onderzoek werden braaksporen ontdekt aan het dak van het perceel [a-straat] 88 te Wormerveer. Tevens werd een henneplucht geroken vanuit de ventilatieopeningen op het dak van het perceel [a-straat] 88. Van bovenstaande bevindingen is apart proces-verbaal opgemaakt”.
Verderop in het proces-verbaal als hierboven bedoeld onder het kopje “kweekruimten” wordt aangegeven dat in de ruimte - die hier van belang is en waar het in deze strafzaak over gaat - een professionele hennepkwekerij werd aangetroffen.
In de bewezenverklaring heeft het hof niet bewezen geacht - kort gezegd - het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een hoeveelheid hennep. Wel heeft het hof bewezenverklaard - kort gezegd - het wegnemen van een of meer goederen van hun gading, toebehorend aan een ander of anderen dan verdachte....
Uit het hierboven aangehaalde proces-verbaal zoals overgelegd door de raadsman tijdens de mondelinge behandeling van 4 februari 2016 bij het hof blijkt dat zich in de ruimte waar het in deze strafzaak om handelt, een professionele hennepkwekerij bevond.
Uit het bovenstaande volgt dat de wederrechtelijke toe-eigening van verdachte alleen maar kan zijn gericht op hennep omdat overige goederen “van hun gading” er niet zijn.
De raadsman heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 4 februari 2016 vrijspraak bepleit (zie nadere bewijsoverweging, blz. 2, arrest 18 februari 2016). De raadsman heeft daarbij aangevoerd:
- Er is een aangifte van vernieling
- Er is geen aangifte van een poging tot inbraak
- Er is niet duidelijk van wie de hennepkwekerij is die in het pand is aangetroffen
- Voor het oogmerk (van wederrechtelijkheid) is van belang vast te stellen wie de eigenaar van de hennep.
Het hof heeft in de nadere bewijsoverweging aangegeven “door de verdachte is geen plausibele, redelijke en die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven over zijn aanwezigheid op het dak en het aangetroffen inbrekersgereedschap, waar dat naar het oordeel van het hof wel van hen mocht worden verwacht”.
Vaststaat in dit dossier dat er slechts aangifte is gedaan van vernieling.
Uit het dossier volgt, zeker in het licht van het proces-verbaal overgelegd bij de zitting van 4 februari 2016 en hierboven aangehaald, dat het hier gaat om verdachten die bekend bleken te zijn met het stelen van oogsten van hennepkwekerijen. Want zo staat dat in bedoeld proces-verbaal aangehaald. En de verdachten hadden grote tassen bij zich (zie ook de te lastenlegging)
Uit het dossier en de ten lastenlegging en de feiten kan niets anders voortvloeien dan dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de verdachte gericht moet zijn geweest op (de oogst) van de hennepkwekerij.
Het wederrechtelijk toe-eigenen van hennep - zoals ook ten laste is gelegd - heeft het hof juist niet bewezen geacht. Het hof heeft bewezen geacht dat het gaat om “één of meer goederen van hun gading”.
Uit het dossier blijkt dat er geen andere goederen “van hun gading” in het pand aanwezig waren. De verbalisanten - verwezen wordt andermaal naar het overgelegde proces-verbaal ter zitting van 4 februari 2016 - hebben slechts een professionele hennepkwekerij aangetroffen.
Als iets zou kunnen blijken, dan is het dat deze verdachte de hennep wilde bereiken en meenemen en gaat het niet om één of meer goederen van hun gading.
Het hof heeft - althans zo heeft de raadsman dit beoordeeld - in het arrest van 18 februari 2016 - aangegeven dat het de verdachte maar moet zijn die een ontzenuwende verklaring moet geven voor zijn aanwezigheid op het dak en aangetroffen inbrekersgereedschap.
Door zo te oordelen heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van goederen die zich in het pand bevonden, bewezen wordt verklaard.
Als toelichting geldt nog het volgen. In het pand bevond zich slechts een professionele hennepkwekerij, zoals hierboven reeds aangegeven en uit het dossier blijkt. Indien het Hof tot de bewezenverklaring komt zoals het hof is gekomen, waarbij uitdrukkelijk niet bewezen wordt geacht dat er een wederrechtelijk oogmerk was om hennep toe te eigenen - dan had het hof - in het licht van dit dossier - tenminste moeten aangeven om welke goederen het dan wel zou gaan. Door de “hennep” niet bewezen te achten blijft de vraag over waar het dan wel - als oormerk - bij deze verdachte om zou zijn gegaan en welke goederen dan van zijn gading zouden zijn geweest. Het hof heeft de bewezenverklaring - in het licht van het bovenstaande - onvoldoende gemotiveerd en de bewezenverklaring is - daarom - onbegrijpelijk.
DAT
Op voorstaande gronden het U edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanig uitspraak als U edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.