Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat zij vanwege haar werk in het buitenland niet aanwezig kon zijn bij de zitting. De niet gemachtigde raadsman voerde aan dat de verdachte zelf bij de zitting aanwezig wilde zijn, maar het Hof heeft het verzoek tot aanhouding afgewezen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de belangenafweging die gemaakt moet worden bij een aanhoudingsverzoek. Het Hof had in zijn overwegingen een afweging gemaakt tussen het belang van de verdachte bij het uitoefenen van haar aanwezigheidsrecht en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had gehandeld en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet tot cassatie kon leiden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. De zaak benadrukt het belang van goede communicatie tussen verdachte en raadsman, vooral in situaties waarin de verdachte in het buitenland verblijft.